Onderstaand artikel is geschreven in het kader van onze actie rondom de film Cunningham, in samenwerking met Cine.nl en Picl.
door Elise van Dam
Dans is niet meer of minder dan het bewegen van lichamen. Dat was het principe waarop de legendarische choreograaf Merce Cunningham zijn levenswerk bouwde. Interpretatie was iets voor de toeschouwer. Voor Cunningham was dans geen uitdrukking van iets anders. Dans is zijn eigen taal. ‘Het is wat het is’, zoals hij zelf zei. ‘De hele visuele ervaring.’
In de documentaire Cunningham neemt Alla Kovgan die woorden ter harte. De film is een onderdompeling in de choreografieën en opvattingen van Merce Cunningham. Speciaal voor de film geënsceneerde uitvoeringen van Cunninghams choreografieën, uitgevoerd op daken en in parken, worden afgewisseld met archiefbeelden uit interviews, repetities en opvoeringen.
De documentaire richt zich op de periode 1942 tot 1972, decennia waarin Cunningham doorbrak en zijn meest invloedrijke werk produceerde. Het waren de jaren waarin hij dansers en kunstenaars rond zich verzamelde die eind jaren 50 de Merce Cunningham Dance Company zouden vormen.
De film besteedt veel aandacht aan de samenwerkingen die Cunningham aanging met onder meer de schilder Robert Rauschenberg en componist John Cage, kunstenaars die net als hij met de wetten van hun discipline braken, de conventies ver van zich wierpen. Rauschenberg stond aan de wieg van de Popart, Cage werd onder meer beroemd met zijn stiltecompositie 4’33”. Het idee dat ook stilte muziek is, sluit aan bij Cunninghams filosofie dat elke beweging dans is en dat ook stilstaan een beweging is.
‘Elke beweging is mogelijk’, zegt Cunningham in de documentaire en hij zocht in zijn choreografieën de uiterste grenzen op van wat het lichaam kon. Tegelijk maakte hij van het lichaam niet zomaar een instrument dat de wil van de choreograaf kreeg opgelegd. De beperkingen en het verval van het lichaam zijn evengoed onderdeel van de dans.
Het weergaloze Summerspace (1958) is daarvan een mooi voorbeeld. In de voor deze documentaire gemaakte enscenering ervan dansen de dansers in een ruimte die volledig beschilderd is met veelgekleurde stippen en de illusie geeft dat er geen wanden zijn, geen vloer en plafond. De dansers, gehuld in nauwsluitende kostuums met datzelfde stippenmotief, lijken soms op te lossen in die schijnbaar grenzeloze omgeving of er juist uit naar voren te treden. De choreografie zit vol draaiingen die de techniek van de dansers eigenlijk te boven gaat. De enige manier om de choreografie uit te voeren, is door er als danser je eigen vorm voor te vinden.
Meer dan het perfect samenvallen van elementen, was Cunningham geïnteresseerd in de dialoog tussen die elementen. Het was, zo toont de documentaire, de kern van zijn samenwerking met mensen als John Cage. Muziek en dans werden los van elkaar ontwikkeld en kwamen pas samen in de live-uitvoering. Alsof ze pas op dat podium kennis maken, en in gesprek gaan. Elkaar soms tegenspreken, dan weer samenvallen.
Kovgan en cinematograaf Mko Malkhasyan filmden de nieuw geënsceneerde dansen in 3D en de vergelijking met Wim Wenders’ Pina (2011) is dan ook snel gemaakt. Ook Wenders’ film over de Duitse choreografe Pina Bausch werd in 3D gemaakt en ook daarin werden choreografieën opgevoerd in verrassende locaties, zoals een bos of een industrieterrein. In het geval van Cunningham sluit die keuze directer aan bij het werk van de choreograaf. Cunningham zocht namelijk niet alleen de grenzen op van wat dans kon zijn, maar ook van de opvoeringsmogelijkheden.
Er zit een bevrijdende onaangepastheid in het werk van Cunningham, die Alla Kovgan goed weet te vangen. Vooral in het deel van de film dat focust op de beginjaren van het gezelschap van Cunningham. De documentaire is daarmee ook een mooi tijdsbeeld. Met een Volkswagenbusje trekt het gezelschap rond, picknickend onderweg, spelend in theaters, straten en parken. Niet zelden stuitend op verwarring en onbegrip.
Maar de film toont ook hoe de ongedwongenheid van die beginjaren onvermijdelijk verdwijnt. Het gezelschap wordt professioneler, maar daarmee komt ook een dwingender structuur en leiding. Het is een omwenteling die samenvalt met de overgang van de jaren 60 naar de jaren 70. Dat in 1972 de eerste generatie van het gezelschap vrijwel volledig had plaatsgemaakt voor een nieuwe garde, voelt in die lijn als een symbolisch eindpunt. Al was het uiteraard ook weer een beginpunt. Cunningham vond zichzelf opnieuw uit, zoals hij zou blijven doen tot aan zijn dood in 2009 op 90-jarige leeftijd.
Hoe je het bekijkt, zal voor elke toeschouwer verschillen. Cunningham is geen film die conclusies trekt voor de kijker. Het is een verzameling van stemmen en beelden die rond de essentie heen cirkelen. Van de beelden uit repetities tot de tedere flarden uit de brieven die John Cage aan Cunningham schreef. Een tikje frustrerend en ongrijpbaar blijft Cunningham daarmee wel, maar met een tegendraads onderwerp als Merce Cunningham mag dat ook best. En die frustratie verdwijnt als sneeuw voor de zon in de soms bijna hallucinante danssequenties.
Zoals die waarin de dansers zich bewegen tussen zilveren luchtkussens (Andy Warhols Silver Clouds, die Cunningham ook werkelijk gebruikte in een opvoering). Met hun danspassen zetten de dansers lucht en daarmee ook de kussens in beweging, traag stuiterend door de ruimte. Het geluid van ledematen die tegen kussens tikken, vormt zijn eigen ritme. Het zijn die scènes, waarop de dans door die woorden heen breekt en als een golf alle stemmen overspoelt, waarin Cunningham het meeste indruk maakt.