Het is onduidelijk of ze van elkaars bestaan af wisten, maar Bertrand Russell (filosoof en historicus) en Dolly Parton (countryzangeres en actrice) hadden op z’n minst één iets met elkaar gemeen. Ze vonden dat de wereld er beter zou uitzien als de gemiddelde werktijd ingrijpend zou verminderen. ‘Workin’ 9 to 5, what a way to make a livin’, ‘There’s a better life, and you dream about it, don’t you?’ Oh ja, dat deed Russell. ‘Er zal geluk en levensvreugde zijn, in plaats van overspannen zenuwen, vermoeidheid en spijsverteringsproblemen.’ Zo schreef hij in 1932 in zijn Lof der ledigheid over zijn voorstel om de werktijd te halveren. Vier uur labeur per dag vond hij volstaan. Hij was ervan overtuigd dat ‘er te veel werk wordt verricht in de wereld’ en ‘dat de opvatting dat werk deugdzaam is immense schade veroorzaakt’.
Een filosoof en popicoon kunnen zich al eens boude, utopisch en naïef aandoen- de uitspraken veroorloven. Van het soort dat je niet zo snel van een wereldvermaard econoom verwacht. Toch was het John Maynard Keynes, de grootste econoom van de vorige eeuw, die twee jaar voor Russell nog drastischer wou snoeien in de arbeidsduur. Hij voorspelde dat de tech- nologische vooruitgang tegen 2030 een 15 urige werkweek kon voortbrengen. De mens zou 3 uur per dag aan zijn job spenderen, de rest aan activiteiten ter ontspanning. Én de levensstandaard in het Westen zou verviervoudigen. ‘Op een eeuw tijd zal de mensheid zijn fundamentele economische uitdaging kunnen overwinnen en zich bevrijden van de biologische nood tot werken.’ Tegelijk beschouwde hij vrije tijd als een groot gevaar. ‘Niemand kan zonder angst vooruitblikken op een toekomst vol vrije tijd en overvloed.’ De ondraaglijke lichtheid van vrije tijd.
2030 is niet meer veraf, en tot hier toe maakten we nog geen vrijetijdsrevolutie mee. Integendeel, onze job domineert ons dagelijkse leven, onze routine, onze psyche als nooit tevoren. Hoe gaat het met ons? Druk, druk, druk. Een nieuwe generatie denkers voorspelt verandering. Drastische verandering.
De post-workists schrijven boeken met titels als The Death of Homo Economicus, Bullshit jobs, After Work: What’s Left and Who Cares?, No More Work: Why Full Employment Is a Bad Idea en Free Time: The Forgot- ten American Dream. Ze zien een post-work future in het verschiet, een toekomst zonder jobs.
Vandaag staan we op de drempel van de vierde industriële revolutie. Vernuftige robots en andere technologische vooruitgang zullen een verdere automatisering betekenen. Economen van Oxford University berekenden dat over 30 jaar 47 procent van de banen vervangen zal zijn door machines en kunstmatige intelligentie. Zwartkijkers zeggen dat er een nieuwe groep zal ontstaan: de nutteloze klasse, mensen die niet alleen werkloos zijn, maar voor wie er ook geen werk meer is. De robotisering boezemt velen angst in. Maar niet de post-workists. Zij geloven dat een wereld zonder werk,
of met veel minder werk, gelukkigere, meer gelijke, creatievere en sterker sociaal en politiek geëngageerde burgers voortbrengt.
Een onnozel, naïef waanidee, zegt u? Zij repliceren: denken dat arbeid zoals het nu georganiseerd is, zal blijven bestaan, dat is pas onnozel en naïef.
De stank van inertie
Werk werkt niet, is hun uitgangspunt. De laatste jaren raakte de arbeidsmarkt inderdaad in diskrediet. Voor heel wat werkende mensen is hun inkomen onvoldoende om rond te komen, laat staan welvaart te verzamelen. In het Verenigd Koninkrijk komt bijna twee derde van de mensen in armoede uit een gezin met minstens één werkende. Er zijn flexjobs, kortdurige uitzendcontracten en in het buitenland (want niet toegestaan in België) zero-hour- contracts die werknemers de onzekerheid in drijven. De gig-economy, het precariaat, of nieuw ‘georganiseerde lijfeigenschap’ zoals de Britse economiejournalist Paul Mason het noemt. Het behoeft weinig verduidelijking dat mensen in deze positie het moeilijk hebben om een gevoel van eigenwaarde uit hun job te putten.
Hoger op de maatschappelijke ladder is het niet noodzakelijk zonniger. De Amerikaanse antropoloog David Graeber introduceerde in 2013 de
term bullshit jobs. ‘Massa’s mensen, vooral in Europa en Noord-Amerika, voeren hun hele carrière lang taken uit waarvan ze stiekem geloven dat ze niet hoeven worden uit- gevoerd. De morele en spiritu- ele schade die uit deze situatie voortkomt, is groot. Het is een litteken op onze collectieve ziel. Maar vrijwel niemand praat erover.’
Behalve de Franse econome Corinne Maier dan, die in haar boek Liever lui. De kunst van effectief nietsdoen op het werk schrijft over ‘De idioten die naast je zitten’ en ‘de stank van inertie en verspilde levens in grote bedrijven’. David Graeber schat het aandeel van deze nutteloze of zelfs sociaal schadelijke jobs op ongeveer driekwart van al het werk dat in de westerse maatschappij wordt verricht. Zinloze bezighouding. Hij viseert het leeuwendeel van de banen bij juridische diensten, telemarketing, pr, financiële advisering. Sectoren die volgens hem uit de grond zijn gestampt om te voorkomen dat mensen vervallen in verveling, luiheid, immoraliteit en wie weet zelfs criminaliteit. Om zoveel mensen zo druk bezig te kunnen laten zijn met zinloos werk, zijn er volgens Graeber ook weer nieuwe nutteloze banen ontstaan zoals pizzakoeriers die 24/7 werken en hondenuitlaters.
Slechts een kwart van de banen zou nog producten en diensten leveren waar daadwerkelijk behoefte aan is. ‘Het zijn onder meer de vuilnisophalers, verpleegkundigen en leraars; als zij zouden verdwijnen, komt de wereld zwaar in de problemen. Het is niet echt duidelijk waaronder de mensheid zou lijden als alle pr-mensen, private equity CEO’s en lobbyisten het werk neerleggen.’
Het is een mogelijke verklaring voor het feit dat de productiviteit in onze gedigitaliseerde maatschappij nauwelijks nog stijgt. Volgens Graeber zijn de bullshit jobs dé reden waarom Keynes’ beloofde utopia nog niet is gerealiseerd. De facto wordt volgens hem gemiddeld allang slechts 15 uur per week zinvol werk gedaan. De rest van de tijd gaat op aan e-mails verzenden, Facebook, vergaderen en het marketen van een nieuw beleid.
Werk wordt ook steeds meer gezien als een aanslag op ons welzijn. Van rugproblemen, obesitas en cardiovasculaire aandoeningen veroorzaakt door bureaustoelen (wie veel zit, heeft 40 procent meer kans op een eerdere dood) tot burn-out. En dan is er nog ons gezinsleven dat het zwaar te verduren krijgt. Er blijft te weinig tijd over om onze kinderen bewust op te voeden en onze (groot)ouders te bezoeken, laat staan verzorgen. Om nog maar te zwijgen over de gevolgen voor de opwarmende planeet: massaproductie en al dat pendelen zijn giftig.
Maar wat is het alternatief? Kunnen we leven zonder werk?
Het zweet uws aanschijns
Jobs, jobs, jobs! De drie prioriteiten van premier Charles Michel sluiten aan bij de preoccupatie van zijn landgenoten. We mogen graag opscheppen over hoeveel uur we wel niet werken. We kopen smartphones, tablets en apps die onze job binnenbrengen in onze vrije tijd. We organiseren ons leven rond onze baan en niet omgekeerd. Want hard werken zien we als moreel juist. We zijn trots op ons arbeidsethos.
Uit de Europese Waardenstudie blijkt dat arbeid nog steeds een centrale waarde is. We zetten het op de tweede plaats, na ons gezin. En vóór vrienden, vrije tijd, religie, politiek, et cetera.
Vandaag lijkt het alsof dat ethos in de natuur van de mens ingebakken zit. Maar de anti-werkbeweging benadrukt dat het om een relatief recente sociale constructie gaat. ‘De werkideologie komt voort uit het calvinisme’, weet Hans De Witte, professor arbeidspsy- chologie aan de KU Leuven
(en voor alle duidelijkheid: zelf geen believer in de post- work maatschappij). U weet wel: ‘in het zweet uws aanschijns’ en ‘wie niet werkt zal niet eten’. Hard werken is God welgevallig en noodzakelijk voor een goed leven in het hiernamaals, een mens moet zijn hemel verdienen.
De Witte zegt dat het arbeidsethos in Nederland sterk is afgenomen sinds de secularisering. ‘Opmerkelijk: in België zien we die daling niet. Belgen werken nog steeds in zekere mate “omdat het moet”, voor iets of iemand buiten onszelf.’
We hebben, nog meer dan onze noorderburen dus, die arbeids-ideologie geïnternaliseerd. We zien arbeid als een plicht tegenover anderen, tegenover de samenleving. Het woord ideologie is niet toevallig gekozen, schrijfster Joanna Biggs stelt het zo in All day long: a portrait of Britain at work: ‘Werk is hoe we ons leven zin geven wanneer religie, partijpolitiek en (verzuilde) gemeenschap wegvallen’. Dat we trots zijn op ons workaholisme ondervond arbeidshistoricus Benjamin Kline Hunnicutt toen hij op de website Politico een pleidooi hield voor kortere werkuren. ‘Het was een harde ervaring’, vertelde hij aan The Guardian. ‘Er kwamen persoonlijke aanvallen en verwijten via mail en telefoon – dat ik een soort communist en duivelaanbidder was.’ Dat was in Amerika, waar de arbeidscultuur (samen met de Amerikaanse droom) nog sterker leeft dan hier. Maar ook bij ons is het niet bon ton om je carrière op te geven, voor bijvoorbeeld de kinderen.
Dat we werk een aureool hebben aangemeten, komt natuurlijk niet enkel uit godsvrees. Het 19-eeuwse industrieel kapitalisme heeft het ons ingepeperd: we hebben gedreven en gedisciplineerde werkkrachten nodig. Een boodschap die politici vandaag gretig herhalen: we moeten met z’n allen meer en langer werken (anders kunnen we de vergrijzing niet betalen en de internationale concurrentie niet aan). De gevestigde orde is gebaseerd op loonarbeid. Én op ons eigen verlangen naar consumptiegoederen.
‘Mochten we blijven leven zijn zoals in de jaren 60, dan werkten we nu inderdaad maar 15 uur per week’, zegt professor arbeidssociologie Ignace Glorieux (VUB). ‘Maar Keynes zag iets wezenlijks over het hoofd in zijn voorspelling: onze enorme behoefte te consumeren.’ Hunnicutt noemt dat typisch 20ste-eeuws. Hij is er dan ook van overtuigd dat de mensheid over een paar eeuwen zal terugblikken op ons arbeidsethos als een ‘aberratie in de geschiedenis’. ‘Voorheen zagen alle culturen werk als een middel om een doel te bereiken, niet als een doel op zich. Van de oude Grieken in de steden tot agrarische samenlevingen: werk was iets om ofwel te outsourcen (vaak aan slaven), ofwel iets om zo snel mogelijk te doen zodat de rest van het leven plaats kon vinden.’ Samengevat: het werken om te leven is doorgeslagen in leven om te werken.
Luie donder
Kunnen we dat terugdraaien? Om die vraag te beantwoorden, moeten we nagaan wat werken voor ons betekent. Waarom zoeken we een baan?
Geld is een voor de hand liggende motivator. Maar er is veel meer dan het slijk der aarde. ‘Als u me vraagt wie ik ben, zal ik mijn naam zeggen, meteen gevolgd door mijn beroep’, vertelt De Witte. ‘Ik identificeer me met mijn werk. Mijn job geeft me status en identiteit. Wie werkloos is, verliest die identiteit en dat prestige.’
De Witte is ervan overtuigd: ‘We hebben altijd gewerkt en we zullen altijd werken.’ Hij is sceptisch voor de post-workists. ‘De idee dat werk zal verdwijnen, is even oud als het werk zelf.’ Dat is wat gechargeerd, maar het was toch al in 1883 dat Paul Lafargue (niet toevallig de schoonzoon van Marx) een pamflet tegen arbeidsethos schreef. Een citaat uit Het recht op luiheid: ‘Een merkwaardige waanzin heeft bezit genomen van de arbeidersklasse. (...) Deze waanzin is de liefde voor de arbeid, de morbide hartstocht voor het werk, doorgedreven tot aan de uitputting van de levenskrach- ten van het individu en zijn nageslacht.’
‘In de jaren 60 van vorige eeuw riepen we ook dat we naar een vrijetijdssamenleving evoleeerden’, zegt De Witte. ‘En in de jaren 70 en 80 – dat was in de marge van de werkloosheid, er was toch geen werk voor iedereen – kantten de arbeidsvrijen zich tegen de verplichting tot werken.’ In Nederland ontstond (van 1982 tot 1996) de Nederlandse Bond Tegen Arbeidsethos, een unie van bewust werklozen. In de eerste jaren werd de bond zeer serieus genomen, er waren immers bijna één miljoen werklozen. Maar in de loop der jaren nam het aantal leden en lezers van het ‘clubblad’ Luie donder sterk af.
‘Al de voorspellingen over het einde van werk ten spijt, zijn we nu overspannen, uitgeput en de burn-out nabij. Het kan verkeren’, concludeert
De Witte. ‘Maar wie beweert dat werk ongezond is, heeft het goed fout. En heeft weinig geleerd uit het verleden. Zo’n 60 jaar geleden klonk het dat werk een probleem was, tot de grote werkloosheid kwam, toen besefte men dat “geen werk” pas echt een probleem is. Op alle aspecten van psychisch welzijn – irritatie, angst, tevre- denheid, geluksgevoelens – scoren werklozen slechter dan de werkende bevolkingsgroep. Ook hun fysieke gezondheid, ja, zelfs hun tandhygiëne, is er slechter aan toe.’
De Witte verwijst naar sociaal psychologe Marie Jahoda, die de twee grote golven van werkloosheid in de jaren 30 en in de jaren 70-80 bestudeerde. ‘Het viel haar op dat werkenden naar werkloosheid kijken alsof het iets voordeligs is. Je hoeft niets te doen en je krijgt geld. Terwijl werklozen jaloers zijn op de werkenden. Dat misverstand ontstaat omdat werkenden enkel naar de manifeste functie van arbeid kijken: een manier om aan geld te komen. Maar dat is slechts het topje van de ijsberg. Arbeid heeft ook vijf latente functies, primaire noden die pas duidelijk worden wanneer het werk wegvalt. Zo is een baan heel belangrijk om ons leven en onze dag te structureren. Het biedt afwisseling, terwijl voor werklozen eentonigheid dreigt. De werkvloer (en de weg ernaartoe) is ook een plaats om mensen te ontmoeten. Werklozen kampen vaker met eenzaamheid en isolement. En dan zijn er nog de nood aan individuele (je kan je vaardigheden nuttig inzetten) en sociale ontplooiing (een bijdrage leveren aan de samenleving en zo deel uitmaken van een collectief doel). Mijn kritiek op die post- work- beweging luidt dan ook dat je wel iets moet bedenken om ál die functies van werk te vervangen. Zo’n alternatief zie ik niet snel ontstaan. Betaald werk is een unieke vervulling van onze behoeftes.’
Ik werk, dus ik ben
‘Maar ik wil niet zonder werk, want ik doe mijn job zo graag’, zegt u misschien. Geen paniek. U hoeft de rest van uw dagen niet vegeterend in uw zetel voor tv door te brengen van de post-workists. In hun toekomstvisie zal niemand het besterven van verveling en doelloosheid. Ze zijn er alleen van overtuigd dat van 9 tot 5 werken barbaars is en dat we ooit op onze huidige werkdag zullen terugkijken zoals we nu naar kinderarbeid in de 19de eeuw kijken.
‘Werk is eigenlijk drie dingen’, schrijft Peter Frase in Four Futures. ‘Het is de wijze waarop de economie goederen produ- ceert, de manier waarop mensen een inkomen vergaren en een activiteit die betekenis en een doel geeft aan het leven.’ Wanneer de post-workists zeggen dat werk zal verdwijnen, provoceren ze natuurlijk. Sommigen onder hen bedoelen dat betaald werk zal verdwijnen, anderen dan weer dat we niet langer voor iemand anders zullen werken, maar allemaal zelfstandigen worden (en zelf kiezen wanneer we werken). Maar wat ze vooral zeggen is dat we die drie functies van werk moeten en zullen loskoppelen van elkaar.
Inkomen en werk zijn vandaag al deels losgekoppeld (denk aan uitkeringen allerhande). De post-workists gaan nog een stap verder: het basisinkomen voor iedereen (betaald uit belastingen) is een conditio sine qua non voor hun theorie. In hun toekomstontwerp is ons handelssysteem veranderd in een peer-to-peer- economie: een open, participatieve en op commons (gemeenschappelijke eigendommen van een gemeenschap, dus niet langer in private handen) gebaseerde economie. Ze verwachten dat AI en robots de traditionele jobs overnemen, zodat mensen zich kunnen wijden aan een nieuwe ambachtelijke economie, waarin zelfexpressie en creativiteit centraal staan. Zeeën van tijd om ons te laven aan kunst, dans, literatuur, potten bakken of zelf voorwerpen uitvinden en maken met 3D-printers. Bovendien zou er, doordat we drastisch minder uren zouden werken, meer tijd zijn voor politiek en sociaal engagement. En om onze relaties aan te halen.
U leest het: de beloftes zijn groots, melk en honing liggen in het verschiet. Historicus Rutger Bregman gaat zelfs zo ver dat hij beweert dat minder werken de oplossing is voor (bijna) alles. Nooit meer stress. Een halt aan de klimaatverandering. Minder ongelukken (‘Overwerk is dodelijk. Chirurgen die te hard werken, schieten vaker uit, militairen die te weinig slapen, schieten vaker mis. Van Tsjernobyl tot de Challenger Spaceshuttle – bij grote rampen blijken overwerk- te leidinggevenden steeds een fatale rol te spelen). Een oplossing voor de vergrijzing (demograaf James Vaupel stelt dat kinderen die nu tien jaar oud zijn kunnen doorwerken tot hun tachtigste. ‘In ruil daarvoor zouden ze niet meer dan 25 uur per week hoeven te werken.’), wat meteen een evenwichtigere verdeling is van werk - ‘waar dertigers verdrinken in werk, gezin en hypotheek, komen ouderen nauwelijks aan de bak.’ En emancipatie (onbetaald huishoudelijk werk zou evenzeer geapprecieerd worden als andere jobs).
Welaan dan, waar wachten we nog op? De aard van het beestje is er niet naar. ‘Tot hiertoe hebben we de gewonnen tijd altijd omgezet in nog meer werk en nog meer consump- tie’, stelt Ive Marx, hoogleraar sociaaleconomische wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. ‘Dat zie ik niet veranderen, de menselijke behoeften zijn onverzadigbaar. En dus zal er altijd werk bij komen.’
Wellicht is de grootste drempel de mate waarin we ons identificeren met ons werk. Een maatschappij met weinig of zonder jobs wordt een dystopie als onze sociale conventies rond werk niet radicaal veranderen. We zijn geconditioneerd om ons schuldig te voelen als we niet productief zijn. Als we onze obsessie met functionaliteit niet verliezen, zijn we verloren in zo’n nieuwe wereld. De huidige mens ontleent zijn bestaansrecht aan inspanning. Ons dogma luidt: ik werk, dus ik ben. Voor nietsdoen heb je een uitgekiend plan nodig. Dolce far niente is voor gevorderden.
Ann-Sofie Dekeyser is journalist bij De Standaard, waar dit stuk ook eerder verscheen.