Een liefdesrelatie met de academie: een pleidooi voor collectiviteit

01-10-2020

Please find the English version of this text below. 

 

Alina Lupu benadert de instituties van hoger kunstonderwijs in Nederland vanuit de metafoor van een liefdesrelatie en levert zo kritiek op de onvoorwaardelijke toewijding die verwacht wordt van kunstacademiestudenten en jonge kunstenaars.

 

Deel I: “Ik hou van je, maar…”

“How the hell did we get into this mess?”

Carrie Bradshaw, Sex and the City, Afl. 1

 

In 2019 meldde een vriendin van mij, een jonge beeldend kunstenaar, zich enthousiast aan voor een nieuwe opleiding die ze als EU-burger in Nederland mogelijk kon volgen. Ze had haar oog laten vallen op een masterprogramma binnen de kunsten, een zogenaamde MFA. Tegelijkertijd ging ze ook door een emotionele periode van verandering. Ze moest haar relatie heroverwegen – de man van wie ze al jaren hield leek steeds minder en minder aan haar verwachtingen te voldoen. Ze hadden een relatie met pieken en dalen. Ze wilde zo graag dat de relatie wél zou werken, dat ze zich bij tijd en wijle onzichtbaar had gemaakt en haar wensen naar de achtergrond had verdrukt, wat vervolgens weer resulteerde in momenten van explosieve woede gericht op haar partner. Ze kwam in een vicieuze cirkel van schuldgevoelens terecht. Er leek geen vriendschappelijke manier om uit de relatie te komen, of om het toch te laten werken.

 

Het was op dat moment bijna 14 februari, Valentijnsdag, en alles was doordrenkt van diepe en donkere romantische wanhoop. Hierdoor overlapten opeens de liefde en haar professionele drive terwijl ze haar portfolio voor aanmelding voorbereidde. Ze noemde haar motivatiebrief “Would you be my MFA?” (Zou je mijn MFA willen zijn?) en stuurde haar aanmelding op naar het instituut dat ze het hof probeerde te maken.

 

Dit aanzoek, deze liefdesbrief, deze openingszin zorgde ervoor dat ze op gesprek mocht komen en uiteindelijk ook werd aangenomen voor haar master. Ondertussen ebde en vloeide haar relatie totdat deze uit elkaar viel. Tot haar eigen verrassing werd zij gedumpt, ook al zou zij degene moeten zijn geweest die het uit had moeten maken. Ze kon haar liefdesverdriet niet bedwingen. Maar ergens middenin de puinhoop vroeg ze zich ook af wat ze eigenlijk precies probeerde te redden.

 

Een jaar later, tijdens de coronacrisis, besloot ze na als student genegeerd, gemanipuleerd en slecht behandeld te zijn dat zij degene was die het uit zou maken. Haar ervaring met haar MFA veranderde in een typisch geval van verwachtingen versus de realiteit. En hoewel het makkelijk zou zijn om het af te schuiven op onrealistische verwachtingen, of op de geweldige ervaring van je helemaal over geven aan iets wat je nog niet echt begrijpt om vervolgens met de teleurstelling te moeten leven van wat datgene in werkelijkheid is, liep het dit keer anders.

 

Mijn vriendin had geen toegang tot de juiste onderwijsondersteuning en workshops; ze moest zich aanpassen voordat de studie überhaupt begonnen was, terwijl ze steeds maar steeds nieuwe informatie bleef ontvangen. Dit gaf haar het gevoel dat ze geen controle of begeleiding had tijdens haar studie. Ze wachtte tevergeefs op een oplossing die maar niet kwam.

 

Ze schraapte uiteindelijk de moed bij elkaar om met haar opleiding te stoppen nadat ze de vereende actie zag van de studenten van Yale MFA, een kunstacademie in Amerika. Deze studenten hadden hun weerspiegelingen op het onderwijs gebundeld in een document dat in juli van dit jaar verscheen. Getiteld “Zit jij in een gewelddadige relatie met je school?” en bedoeld als checklist voor institutionele verantwoording, richtte de lijst zich op een aantal cruciale zaken waarin kunstonderwijsinstellingen tekortschoten tijdens de coronacrisis en daarvoor. Bijvoorbeeld: financiële transparantie, ras en inclusiviteit, onbetaalde arbeid, de westerse blik ten opzichte van kunsteducatie en curriculum, het niet in staat zijn om adequate noodhulp te bieden tijdens een crisis, en slechte communicatie.

 

De dingen op de lijst die een gevoelige snaar raakten waren bijvoorbeeld “Je hebt geen toegang tot een gespecificeerde factuur voor je collegegeld”, “Het instituut vindt het verzamelen en behouden van winst belangrijker dan het welzijn van studenten, faculteitsleden en andere medewerkers”, “Het instituut presenteert tijden van crisis als ‘leermoment’, waarbij enige verantwoordelijkheid richting studenten vermeden wordt, en het narratief dat kunstenaars veerkrachtig moeten zijn wordt bestendigd”, en “Jouw instituut vermijdt het presenteren van concrete actieplannen tot zeer kort voor, of op de dag van, belangrijke deadlines rondom factureren en toelatingsexamens.” Het een voor een ontrafelen van deze statements zorgde ervoor dat mijn vriendin zich realiseerde dat het er, net als in de liefde, op leek dat haar geliefde niet aan haar verwachtingen kon voldoen. En net als in de liefde vond ze het even moeilijk om weg te gaan, ook al ontbraken er dingen in haar relatie.

 

Deel II: “Ik hou ook van mezelf…”

De parallel met romantische relaties is niet zo vergezocht als we het hebben over de wereld van opleidingsinstituten voor kunstonderwijs. Het is een parallel die je vaak tegenkomt in het bredere werkveld. Desalniettemin is het ook een vrij goed excuus dat in de kunstwereld gebruikt wordt als de grenzen van wat als werk gezien kan worden vaag zijn.

 

In het artikel “In the Name of Love”, dat verscheen in het tijdschrift Jacobin in januari 2014, gaat Miya Tokumitsu op zoek naar de bedenker van de zin “do what you love”, bezien in de context van de kunstwereld. Hoewel ze de daadwerkelijke ontstaansgeschiedenis niet kon achterhalen, vond ze wel een zeer sterke voorbode van waarom deze zin zich zo heeft kunnen verspreiden. Ze citeert de inmiddels wereldwijd bekende speech van Steve Jobs, die hij hield bij de afstudeerceremonie van Stanford University in 2005 – inmiddels al meer dan 34 miljoen keer bekeken en vertaald in verschillende talen:

 

“Je moet datgene vinden waar je van houdt. En dat geldt net zoveel voor je werk als voor je geliefden. Je werk gaat een groot deel van je leven in beslag nemen, en de enige manier om je echt voldaan te voelen is om werk te doen waarvan jij gelooft dat het geweldig werk is. En de enige manier om geweldig werk te doen is door te doen waar je van houdt.”

 

Het probleem dat Tokumitsu in haar stuk uitlicht gaat vooral over de individualisatie van het werkproces (de herhaling van “jij” en “je” in de toespraak van Jobs geeft dat al een beetje weg), door het te associëren met de hedendaagse emotie die het meest individualistisch is – romantische liefde. Deze liefde wordt gezien als een voorganger van een monogame relatie en nog later het systeem van het huwelijk, waarbinnen reproductief werk geëist maar nooit gecompenseerd wordt, omdat het boven alles een werk van liefde is.

 

Romantische liefde vereist het opgaan van het individu in een hoger doel, maar is niet altijd genereus, of eerlijk, of zelfs maar gezond wat dat betreft, en de normatieve formule ervan kan tot teleurstellingen leiden die niet overbrugd kunnen worden – en doet dat ook. Als je gevraagd wordt om je onderwijs en later je werk te bekijken binnen het “doe waar je van houdt”-mantra, loop je het gevaar dat je, als je geen voldoening kan vinden in de manier waarop educatie plaatsvindt of liefde kan vinden voor wat je doet, gezien wordt als onwaardig, als falend. En loop je het risico dat je uit liefde het onrechtvaardige gedrag van je geliefde negeert. Steve Jobs stond immers ook bekend als een zeer veeleisende en beledigende baas.

 

Doordat het kunstonderwijs in Nederland gebruik maakt van het “doen waar je van houdt” -mantra, is het de afgelopen decennia steeds meer op een hellend vlak beland, wat past binnen de wereldwijde neoliberale ontwikkelingen in het onderwijs. Collegegeld is elk jaar ongeveer 10% gestegen, terwijl tegelijkertijd in de kunstwereld subsidie wordt geschrapt en concurrentie wordt bevorderd. Het feestelijk openstellen van het land voor internationale studenten en de toegenomen vraag om diversiteit en inclusiviteit staat op gespannen voet met een terugslag in het academisch jaar 2020-2021, waarin collegegeld voor studenten van buiten de EU (op dit moment al twee keer zo hoog als dat voor EU-studenten), nog eens verdubbeld zal worden om het aantal studenten dat het land in komt te verlagen.

 

Omdat de meeste studenten die zich aanmelden voor een kunstopleiding niet per se de meest voordelige financiële keuzes maken, werd het gemakkelijk om hun dromen en idealen te gebruiken om zoveel mogelijk studenten zo snel mogelijk hun diploma te laten halen en als instelling winst te maken. Wanneer dit mechanisme niet meer werkt lijkt het net zo gemakkelijk te zijn om studenten en hun eisen weg te wuiven, erop rekenend dat ze toch geen collectieve macht hebben.

 

En studenten zelf zijn niet de enigen die tekortschieten. Jonge docenten, die de schijn van geloofwaardigheid van een kunstonderwijsinstelling hooghouden, worden ook getrakteerd op freelance “een dag per week” aanstellingen. Ze werken al jaren veel meer uren dan ze betaald krijgen, voor een onveranderd uurloon. Maar ze gaan ermee akkoord omdat ze weten dat lesgeven in het kunstonderwijs niet alleen een bron van inkomen is, maar ook een zaak van individueel aanzien. Het vormen van jonge geesten voor wiens werk je uiteindelijk de eer opeist is onbetaalbaar. Onrechtvaardig behandeld worden als werknemer weegt minder zwaar als je voldoening ook spiritueel kan zijn. Je voelt je nog steeds voldaan. Je doet nog steeds “waar je van houdt”. Je doet het alleen voor een belachelijk uurtarief zonder aanvullende arbeidsvoorwaarden, het zij zo, maar je doet het ook ondanks dat je weet dat de leiding van de instelling een vast contract met goede voorwaarden heeft. Je doet het terwijl je weet dat musea een vaste staf van conservators, administratief medewerkers en directeuren hebben, die wellicht niet allemaal heel veel verdienen, maar in ieder geval een vaste aanstelling hebben. Je weet, als docent, dat je eerder aan de kant van de conciërges staat dan aan de kant van de school- en museumdirecteuren, maar je bent blind voor je eigen positie.

 

Ik kreeg een snelle opfriscursus van de verwrongen logica van de markt toen ik een online afstudeerceremonie bekeek die in juli, zoals de coronamaatregelen voorschreven, als livestream te zien was. De instelling in kwestie was de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. De KABK heeft een vrij coherente focus op professionaliteit. Ze proberen de mythe van de uitgehongerde kunstenaar te vermijden, en leggen de nadruk op hoe jonge creatieven na hun afstuderen een plek kunnen innemen in het werkveld. Maar aangezien de wereld waar deze specifieke afgestudeerden in terecht zullen komen een neoliberale en marktgerichte wereld is, was het interessant om te zien hoe de instelling de corona-pandemie benaderde.

 

Zoals voor de meeste Nederlandse academies waren vakken na de aankondiging van de ‘intelligente lockdown’ in maart op stel en sprong door docenten omgevormd om online voortgezet te worden. En nu, in juli, kregen studenten hun diploma. Het was niet het uitreiken van de diploma’s zelf, de wereld ingestuurd via Zoom, dat interessant was om te volgen, maar juist het taalgebruik waarmee de ceremonie doorspekt was. De volgende uitspraken werden gedaan terwijl diploma’s uitgereikt werden:

 

“De vele beperkingen van de coronamaatregelen zijn amper zichtbaar in het werk van de studenten.”

 

“Hoe je tegenslag kunt omzetten in succes.”

 

“Niets kan je stoppen. Niets zal je tegenhouden om je professionele doelen na te streven.”

 

Ik schreef deze ongelovig op. Het klonk voor mij als een vreemde benadering die het toestond om een wereldwijde pandemie te negeren en er vervolgens voor geprezen te worden, als de evenknie van het hebben van “een go-getter houding” en precies te hebben wat de wereld op dit moment nodig heeft.

 

Hoe zat het met de studenten die niet afgestudeerd zijn? Waren die er? Wat voor toespraak zou hun weigering of onmogelijkheid om een diploma te behalen in het jaar van een pandemie omlijsten?

 

Het probleem dat hierbij naar boven komt is dat, door de geïndividualiseerde insteek van kunstonderwijs, de studenten zich tegenover de instelling kunnen voelen alsof ze alleen zijn in hun benarde situatie of zelfs zelf het probleem zijn. Als ze weigeren om “niets ze te laten stoppen”… vragen ze dan te veel? Als ze het gevoel hebben dat er iets mist, worden ze dan neergezet als herrieschoppers? Zijn ze een irritatie in crisistijd terwijl de instelling worstelt met reorganisatie? Moeten ze gewoon hun mond houden en de ontoereikende oplossingen accepteren, net als de slechte communicatie, de verouderde manieren van lesgeven, en het gebrek aan wederzijds respect? Gebeuren al deze dingen nu, leven studenten middenin een historische en emotioneel zware periode of… beelden ze zich dit in?

 

Deel III: “Liefde is geen schaarste, liefde is overvloedig”

Het is duidelijk. Het onvermogen van studenten om actie te ondernemen tegen onrechtvaardigheid is verergerd door de geïndividualiseerde manier waarop ze de afgelopen decennia van kunst-commodificatie door het Nederlandse systeem van kunstonderwijs worden geleid.

 

Er wordt binnen het onderwijssysteem voor gepleit om het object van je liefde – een mogelijke carrière in de kunsten – te zien als een reis die elk individu alleen onderneemt. Dit staat in schril contrast tot wat het eigenlijk is: een poging om je stem toe te voegen aan een kunst-ecosysteem waarin kunstenaars elkaar ondersteunen, ruimte delen, zeggenschap hebben en gestimuleerd worden om hun onderwijs en professionalisatie in nauw overleg met onderwijsinstellingen vorm te geven, en later met subsidieverstrekkers en instituten gericht op het tentoonstellen van kunst.

 

Het is geen wonder dat jonge kunstenaars zich alleen voelen en in een zwart gat vallen als ze afstuderen, met of zonder de verergerde stress van een wereldwijde pandemie. De instituties waar ze deel van uit maken hebben ze drie jaar of langer aan de hand meegenomen, steeds iets dichter bij dat zwarte gat, terwijl ze hebben geleerd om zich af te zetten van hun medestudenten in plaats van om allianties te bouwen. Van een focus op individuele beoordelingen tot het verzwijgen van persoonlijke financiële situaties van henzelf en hun docenten, tot het uitwissen van diversiteit door een op het Westen gericht curriculum aan te houden; dit zijn allemaal manieren waarop studenten verdeeld worden en waarop gepoogd wordt ze in een steeds flauwere variatie van de kunstwereld te laten passen wanneer ze afstuderen. Maar deze mechanismen verhullen ook het feit dat niet iedereen het in deze versie van de kunstwereld kan maken, zelfs niet als ze het echt, echt willen. De harde waarheid is dat veel jonge kunstenaars zouden weigeren deel te nemen aan de huidige kunstwereld als ze de echte staat van de sector al veel eerder zouden begrijpen. Ze komen juist gevangen te zitten doordat ze maar beetje bij beetje bekend raken met de voorwaarden waar ze aan moeten voldoen. Een variatie op de drogreden van de al gemaakte kosten; studenten hebben al zoveel geïnvesteerd in het kunstonderwijs dat het tegen de tijd dat ze meer en meer te weten komen over de onrechtvaardigheden vaak al te moeilijk is om nog terug te keren.

 

In het licht van dit alles is er geen simpele manier om verandering in te zetten. Maar het begint bij het begrijpen van je context, het kijken naar je collega’s en naar historische voorbeelden van hoe het beter kan, en van daaruit verder werken.

 

Laten we als één sprankje van hoop het concept van collectief organiseren nemen.

 

Afgelopen april werd tijdens de lockdown op Instagram het initiatief No.More.Later gestart, om de problemen waar Nederlandse studenten tegenaan lopen collectief bespreekbaar te maken (4). Sindsdien zijn onderwerpen besproken zoals het tekort aan woonruimte, de oplopende collegegelden, online lesgeven, en de reactie van kunstinstituten op corona. Het overkoepelende doel is het organiseren en vormen van een nationale studentenvakbond voor kunstacademiestudenten. De eerste online bijeenkomst werd bijgewoond door studenten van de HKU, KABK, WdKA, Academie Beeldende Kunsten Maastricht, Piet Zwart Instituut, ArtEZ Arnhem, ArtEz Enschede, Rietveld Academie en het Sandberg Instituut – de helft van de opleidingsinstituten voor beeldende kunsten in Nederland, wat een veelbelovende start is.

 

Een volgend sprankje hoop komt van het kennen van je geschiedenis. In het midden tot einde van de jaren 70 creëerde het Zerowork Collective, een autonoom Marxistisch tijdschrift in Amerika, een serie publicaties en pamfletten die op kleine schaal verspreid werden. Deel hiervan was het pamflet “Wages for students” uit 1975.5 Ze probeerden hiermee te herdefiniëren wat schoolwerk is en hoe het zich verhoudt tot werk in het algemeen.

 

De klassieke definitie van werk hangt samen met het ontvangen van loon, in het kort “het op regelmatige basis verrichten van werk of uitvoeren van taken voor loon of salaris”. Als je uitgaat van deze betekenis is werk alleen maar werk als het betaald wordt. Idealiter ook goed betaald, in ieder geval zodanig dat je in je basisbehoeften kan voorzien en meer dan dat, maar dat is niet direct in de definitie opgenomen. De jaren 70 waren echter een tijd waarin werk ook steeds meer geassocieerd werd met het werk van vrouwen in en rond het huis. Deze activiteiten waren, en zijn nog steeds, ten onrechte onbezoldigd, en vallen onder de verzamelterm “huishoudelijk werk”. In 1972 begon de Amerikaanse activist Selma James hierom “Wages for Housework”. Met dit initiatief eiste ze erkenning en bezoldiging van alle zorgtaken in en om het huis.

 

Studenten stonden lager op de werkladder – nog niet gegrond in het werkende leven, maar er ook niet helemaal buiten geplaatst, en eigenlijk bezig om eraan deel te gaan nemen – maar werkten wel. Wat “Wages for Students” eiste was een meer systemische aanpak in het begrijpen van wat studenten eigenlijk doen. En deze systemische aanpak onthult ook dat ‘schoolwerk’ niet alleen betekent dat de student kennis tot zich neemt en zichzelf leert uiten, maar ook dat de student leert om aandachtig te luisteren, om te onthouden wat er gezegd wordt, om de taal van het vak te leren, om de autoriteit van docenten te respecteren en vaardigheden aan te leren die ze later productiever laat zijn. Of ze nou uiteindelijk een MBA of een MFA zouden halen, “Wages for Students” eiste dat studenten betaald zouden worden voor de tijd die ze werkten aan het verwerven van de vaardigheden die bij deze diploma’s hoorden.

 

In deze gedachtegang wordt het duidelijk dat kunstacademiestudenten zich beter hard kunnen maken voor het ontvangen van loon voor studeren dan voor lager collegegeld. Dus niet gratis onderwijs eisen, maar 180 graden verder kijken en eisen om betaald te worden voor het voortbouwen aan de kunstwereld – en vervolgens ook eisen de kans te krijgen om deze kunstwereld te vormen tot wat het kan zijn, na decennia waarin het niet is gelukt om aan de verwachtingen rondom ondersteuning en inclusiviteit te voldoen. Als al het andere faalt kunnen we ook een sprankje hoop zien in het simpelweg weigeren nog in zee te gaan met een onverschillige instelling of onverschillige kunstwereld, zoals je ook een romantische relatie die uitgeblust is zou moeten laten voor wat het is.

 

We moeten accepteren dat liefde niet eindig is, maar veelzijdig. Invloed kan overal vandaan komen en je werk als kunstenaar beïnvloeden. Eén enkele instelling geeft je niet de sleutel tot artistieke voldoening, net als dat monogame relaties niet de sleutel tot persoonlijke voldoening zijn en altijd in gelijke mate aangevuld moeten worden met vrienden, verliefdheden, buren en familie om een rijk leven te leiden.

Om te gedijen moet je verder kijken dan institutionele monogamie en je inzetten voor het opbouwen van meerdere relaties met andere gemeenschappen en groepen die je idealen beter reflecteren. Gemeenschappen die gedragen worden door de beginselen van transparantie en non-hiërarchie, welzijn boven winst stellen en collectief denken. Je kan pas echt weigeren gevangen te worden in een industrie als je begrijp dat liefde veelzijdig en overvloedig is.

 

Alina Lupu is een in Roemenië geboren en getogen post-conceptuele kunstenaar en schrijver die in Nederland woont. De focus van haar werk ligt op precaire leef- en werkomstandigheden van kunstenaars en arbeiders in het algemeen. Ze heeft een achtergrond in psychologie en fotografie, en een niet-afgeronde opleiding in de kunsten. In 2019 publiceerde ze de novelle “This is a Work of Fiction”, over echt gebeurde en fictieve situaties in het kader van de kwetsbaarheid van het bestaan als kunstenaar en de vele compromissen die daarbij horen. Haar werk heeft onder meer de volgende locaties geïnfiltreerd: Kunsthalle Wien, Vienna; W139, Amsterdam; Onomatopee, Eindhoven; Drugo More, Rijeka; Rheum Room, Basel; European Lab, Lyon en Diskurs, Giessen.

 

--

 

Part 1: "I love you, but..”

 

“How the hell did we get into this mess?”

Carrie Bradshaw, Sex and the City, Ep. 1

 

In 2019 a friend of mine, a young visual artist, got excited about applying for and potentially starting a new course of study within the Netherlands, as an EU national. She had her eye on a master's program within the arts, an MFA. She was also, in parallel, going through a personal and emotional transition. She was having to reconsider a relationship with a man she had been in love with for years, but which didn’t seem to rise to her expectations, increasingly less so. They had ups and downs. She wanted this to work so much that she had made herself invisible at times, had made her wishes almost non-existent, which triggered some explosive bouts of uncontrollable anger towards him. These spiraled into guilt. There didn’t seem to be an amicable way out or a way to make things work.

 

It was, at the time, close to February 14th, Valentine«s Day, and everything was imbued with this deep and dark romantic desperation. So somehow love and professional drive overlapped and as she was prepping her portfolio for admissions she ended up titling her motivation letter “Would you be my MFA?” and sending this to the educational institution that she was courting.

 

This proposal of sorts, this love letter, this pick-up line, got her an interview and eventually got her into her master’s. While her romantic relationship ebbed and flowed until it fell apart. She got dumped, to her surprise, even if she should have been the one dumping. And she couldn’t contain her heartbreak, but somewhere along with the wreckage she also wondered what precisely was she trying to save?

 

One year later, during the corona crisis, she decided to be the one doing the dumping after having been ignored, gaslit and mistreated as a student. Her MFA experience turned into a case of expectations versus reality and while it would be easy to blame unrealistic expectations, or the wide-eyed and wonderful experience of falling for something that you don’t yet fully understand and then living through the disappointment of that something, things didn’t follow this pattern. My friend ended up not having the proper teaching support, access to workshops, she ended up traveling and needing to readjust before she even started studying and new information kept being sprung upon her. This all led to her feeling she had no control and no guidance during her studies. She waited in vain for some sort of resolution, which never came.

 

She eventually got the courage to quit her course of study after seeing the collaborative effort of the students of Yale MFA, a US-based art school. They had gathered their reflections in a document published in July of 2020. Entitled “Are you in an abusive relationship with your school?” and meant to be a checklist for institutional accountability the list went on to touch on several crucial aspects that art educational institutions had failed to account for during the corona crisis, but also before it. Among these: financial transparency, race and inclusivity, unpaid labor, Western-centric art pedagogy and curriculum, failure to provide adequate emergency response in times of crisis, and poor communication. (The list https://www.instagram.com/p/CCWrv-flM58/)

 

Things like: “You do not have access to an itemized tuition bill”, “The Institution prioritizes the accumulation and preservation of profits over the well-being of students, faculty and frontline workers”, “The Institution presents times of crisis as a «learning opportunity, avoiding responsibility towards students, perpetuating the narrative that artists must be resilient.” and “Your institution avoids presenting concrete plans of action until close to, or the day of, major billing and matriculation deadlines.” especially struck a chord. Unraveling these, one by one, had led my friend to realize that, just as in love, it seemed the object of her affection had fallen short. And just like in love she found it equally hard to let go even as things were lacking.

 

Part 2: “I love me too..”

 

The parallel to romantic relationships is not that far of a stretch when talking about the art world and the educational institutions within it. It’s a parallel that one very often discovers within the field of work at large. Nevertheless, it also tends to be a pretty good excuse within the field of the arts where the boundaries of what can be considered work are unclear.

 

In the article “In the Name of Love” (https://www.jacobinmag.com/2014/01/in-the-name-of-love/) from Jacobin’s January 2014 issue, Miya Tokumitsu went in search of the author of the concept of “do what you love” as applied to the field of work and ended up with, while not the origin story itself, a very strong precursor of why the phrase spread the way it did. She quoted Steve Jobs’s by now worldwide known graduation speech to the Stanford University class of 2005, viewed over 34 million times and counting and translated in various languages, which goes a little something like this:

 

"You’ve got to find what you love. And that is as true for your work as it is for your lovers. Your work is going to fill a large part of your life, and the only way to be truly satisfied is to do what you believe is great work. And the only way to do great work is to love what you do."

 

The issue which Tokumitsu highlights in her piece has to do with the individualization of the working process (the repetition of the 'you’s in Jobs’s text hints to that) by associating it with the most individual of present-day emotions - romantic love - which is viewed as a precursor to monogamous relationships and later on the framework of marriage, within which reproductive labor is demanded, but never compensated, as it's above all a labor of love.

 

Romantic love demands a subsuming of the individual to a higher cause, but it’s not always generous, or fair, or even baseline healthy for that matter, and in its normative formulation it can and does lead to disappointments that cannot be bridged. When asked to treat one's education and later on one's profession in the “do what you love” mantra, there is the danger that those that cannot find satisfaction in the way education is carried out and cannot find love for what they’re doing, might be viewed as not worthy, as failing. There is also the danger that, out of love, one might ignore the injustices that the object of their affection perpetrates. Steve Jobs, after all, was more than known for being a brash, highly demanding, and downright abusive boss.

 

In this equation taking advantage of the “do what you love” mantra, artistic education in the Netherlands, following the greater theme of worldwide neoliberal developments in education, managed in the last few decades to go down a slippery slope. Tuition fees have risen every year with around 10%, while funding cuts and an increased feeling of competition have been applied in tandem to the art field. The joyful opening up of the country to international students, the increased push for diversity and inclusivity have met their match in a backlash in the new academic year 2020-2021, when tuition fees for non-EU students, already double the EU students tuition fees, will be doubled once more, to explicitly reduce the number of students coming into the country. (https://www.dutchnews.nl/news/2019/12/universities-should-be-able-to-limit-non-eu-student-numbers-vvd-mp/).

 

Taking into account that most students that sign up to get an education within the arts are not particularly making the wisest of financial choices, it became easy to instrumentalize their hopes and ideals in the service of simply getting bodies in seats and getting them out the door, holding on to a diploma as soon as it’s legally possible while making a profit. When this mechanism no longer works it seems to be equally easy to dismiss students and their demands, counting on the fact that they don’t hold any collective power.

 

And students themselves are not the only ones that fall short. Young teachers, the ones that supply the veneer of credibility to an art educational institution, have also been treated to freelance "one-day-a-week" employment arrangements. They have experienced overwork at an unchanging hourly rate for years, but they agreed to said overwork knowing full well that teaching in an art educational institution is not just a matter of gaining an income, but a matter of individual prestige and the joys of shaping young minds over which you end up claiming some sort of credit is priceless. So, being mistreated as an employee doesn’t hang as heavy in balance when satisfaction can also be deeply spiritual. You still gain satisfaction. You still “do what you love”. You just end up doing it for a ridiculous hourly fee with no benefits, that’s it, but you also do it, as a teacher, while knowing the school’s administration is on a stable contract with benefits, you do it while knowing museums have a stable staff comprised of curators, secretarial workers, and directors, with, if not always a high salary, at the very least a stable one. You know, as a teacher, you fit alongside the janitorial staff rather than the school or museum directors, but you’re blinded to your position.

 

I got a refresher of the twisted logic of the market while following an online graduation ceremony which was live-streamed during July, as per corona restrictions. The art school in question was The Royal Academy of the Arts in The Hague. The school has a quite coherent focus on professionalization. The myth of the starving artist is something they are trying to avoid so there is an emphasis on how young creatives can fit into the professional field upon graduation. But seeing how the world in which these young creatives will be fitting into is a typically neoliberal one, market-focused, it was interesting to see how the institution approached the pandemic.

 

Courses, as for most Dutch academies, were reshaped at speed by all teachers and continued online rather than in person after the quarantine was announced mid-March. And now, come July, students started receiving their diplomas. It wasn’t the act itself that was interesting to witness, made public to the world via a Zoom transmission, but rather the type of discourse the ceremony was garnished with. The following phrases were uttered as diplomas were about to be handed over:

 

"The many limitations posed by the corona measurements are barely visible in the work of the students.

 

How you can turn setbacks into success.

 

Nothing can stop you. Nothing will stop you from pursuing your professional goals.”

 

I wrote these down, incredulous. For me it sounded like a strange approach that allowed one to ignore a global pandemic and be praised for it, this being the equivalent of having a go-getter attitude and just what the world needs right now.

 

And what of the ones that didn’t graduate? Were there any? What speeches would have framed their refusal or impossibility to gain a diploma in a pandemic year?

 

The problem that appears in this sort of displays is that, due to the individualized nature of artistic education, the student, while facing the institution, can be made to feel alone in their plight and they can be made to feel that they’re the problem. If they refuse to “to let anything stop them" are they asking for too much? If they feel that something is lacking, will they be categorized as trouble makers? Are they being a nuisance in a time of crisis when the institution is scrambling to reorganize? Should they just shut up and accept the sub-par solutions, the poor communication, the antiquated teaching methods, the lack of mutual respect that the institution offers? Are all these things happening, did students just live through a historical and emotionally draining event or are they just imagining things?

 

Part 3: “Love is not scarcity, love is an overflowing.”

 

It’s clear. The failure of students to act in the face of injustice has been exacerbated during the past few decades of art school and art field commodification in the Netherlands by the individualized nature of how they are guided through the system.

 

There’s a push from within the educational system towards seeing the object of one's affections - a potential career in the arts - as a journey each one takes as an individual. This is in contrast to what it is: an attempt to add one's voice to an arts ecosystem in which artists support each other, share space, have agency and are empowered to shape their education and professionalization in close dialogue with educational institutions and later on funding bodies and institutions dedicated to the display of art.

 

It’s no wonder young artists feel alone and fall into a black hole once they graduate, with or without the exacerbated stress of a global pandemic. The institutions they’re a part of have been taking them by the hand and dragging them in the direction of that very hole during three to four to how many years of instruction telling them how to set themselves apart from their peers rather than build alliances. From a focus on individualized assessments to an obscuring of personal economic conditions of themselves and of their teachers, to an erasing of diversity by following a Western-centric curriculum, these are all ways in which students are divided and made to fit into an ever more bland variation of the art world once they finish their studies. But these are also mechanisms that obscure the fact that not everyone can make it into this version of the art world, even if they truly madly and deeply wanted to. And deep in their hearts truth is, if the actual conditions of the art world were to be revealed to them early on, most young artists would refuse to participate in it. It’s the gradual creeping in of conditions that trap them, a variation on “sunken costs fallacy”, where a student has already invested too much before realizing what they are being put through and therefore find it difficult to let go.

 

In light of all this, changing things around is never clearcut, but it begins by understanding one's context, looking towards one's colleagues, and towards historical examples of how this can be done better and building up from there.

 

Let«s take as one seed of hope the concept of collective organizing.

 

Started in April of 2020, during quarantine, the No.More.Later initiative took Instagram as a platform to collectively talk about issues art students face within the Netherlands. They have tackled since then such topics as the housing shortage, the rising tuition fees, online teaching, and the corona response of art institutions. Their overall goal is to organize and form a national student union for art students and their first online mobilized gathering managed to bring together representatives from HKU, KABK, WdKA, Maastricht Academy of Fine Arts, Piet Zwart Institute, ArtEZ Arnhem, ArtEZ Enschede, Rietveld Academie and Sandberg Institute, half the fine art educational institutions in the Netherlands, which is a very promising start.

 

A further seed of hope comes from knowing one's history. In the mid to late '70s, Zerowork Collective, an autonomist Marxist-influenced magazine based in the US, created a series of publications and pamphlets that circulated small scale. Part of their output was the 1975 pamphlet entitled “Wages for students”. In it, they aimed to define what schoolwork is and how this can relate to the definition of work in general.

 

The classical definition of work ties it to receiving a wage, in short: "to perform work or fulfill duties regularly for wages or salary”. Within this definition, which sits at the top of Merriam Webster dictionary even in 2020, your work is work only if paid. Ideally properly paid, allowing you to fulfill your basic needs and beyond, but that’s not automatically implied in the definition. However, the ‘70s were defined as a period in which work was also increasingly associated with the labor of women in and around the home. These activities were and still are unjustly unremunerated activities, and they find themselves under the umbrella of “housework”. In 1972, American activist Selma James, to counter this injustice, founded “Wages for Housework”. This was an initiative that pushed for the recognition and payment of all caring work, in and around the home.

 

Students placed lower on the labor ladder - not yet fully embedded into the working field, but not excluded from it either, just getting ready to enter it - have also always carried out work. What “Wages for students” argues for is a more systemic approach in understanding what students are doing. And this systemic approach reveals to us that what happens during schoolwork is not just the student absorbing knowledge and self-expressing, but also the student learning to listen attentively, memorize what is being said, learn the language of their trade, respect the authority of teachers and pick up skills which allow for them to be more productive later on. Whether they would end up with MBA’s or MFA’s, “Wages for Students” demanded that students get paid for their time as they worked to gain the competencies associated with these degrees.

 

In this line of thought, rather than advocate for lower tuition fees, which is something art students have been doing, it becomes obvious that what they should be advocating for is getting paid to study. So there’s not just the need for free education, but a full 180 switch in demanding to be paid to perpetuate an art field and after that switch is applied, one needs to also step up and demand to get the chance to reshape what that art field can be, after decades of it having failed to rise to expectations of support and inclusivity.

 

Ultimately, if all else fails, another seed of hope comes from simply refusing to engage with an uncaring institution and an uncaring art world, the same way one should exit a romantic relationship that has run its course.

 

And this comes from accepting that love is not finite, but multiple. Influences can come from everywhere and shape one's practice as an artist. A single institution does not hold the key to artistic fulfillment, just as a monogamous relationship does not hold the key to personal fulfillment, even when it«s harmonious, but must be supplemented with the love of friends, crushes, neighbors, family, all valued equally, to allow for a full and rich life experience.

 

In order to thrive, one needs to look beyond institutional monogamy and towards building multiple relationships with other communities that better reflect one's ideals, communities that rely on the principles of transparency, horizontality, prioritizing wellbeing rather than profit and thinking collectively. Its only once accepting love as an overflowing principle that one can refuse to become trapped.