Veel bijdragen in dit nummer van Andersland gaan over het bestrijden van ongelijkheid en armoede. Niet iedereen is er echter van overtuigd dat het zo slecht gaat met de welvaart in Nederland. Onderstaande tekst is een fragment uit Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat (2019) van Maarten Boudry.
“In zijn boek breekt hij een lans voor het vooruitgangsdenken. Hij bestrijdt het wijdverbreide pessimisme en zoekt naar verklaringen voor de doembeelden over het klimaat en islamisering, over groeiend racisme en ongelijkheid en over de diepe wanhoop van de westerse mens. Boudry pleit voor de beproefde waarden van wetenschap en verlichting. Doemdenken leidt niet tot daadkracht maar tot fatalisme, terwijl vooruitgangsdenken juist wervend is. De wereld stond er nog nooit zo goed voor als vandaag, en we kunnen haar nog veel beter maken.” Boudry bespreekt of ongelijkheid eigenlijk wel een probleem is, en of we ongelijkheid an sich wel moeten bestrijden.
Maarten Boudry (1984) is wetenschapsfilosoof en is verbonden aan de UGent. Hij studeerde in New York en Wenen. Zijn spraakmakende opiniestukken verschenen in NRC Handelsblad, De Standaard, De Morgen, Filosofie Magazine, The New York Times (The Stone), Trouw en De Volkskrant.
Is ongelijkheid een moreel kwaad?
Als je eenmaal begrijpt dat onze economie een positievesom-spel is, waarbij iedereen tegelijk kan winnen, rijst er een fundamentelere vraag. Is er eigenlijk een moreel probleem met ongelijkheid? Dat armoede moreel laakbaar is, trekt bijna niemand in twijfel. Arme mensen lijden ontbering, leven in onhygiënische omstandigheden, moeten elke dag zwoegen om te overleven en kunnen zich geen medische zorgen veroorloven als ze ziek zijn. Niet toevallig is het recht op een gezonde levensstandaard expliciet ingeschreven in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Als je op papier vrij bent maar je bezit geen rooie cent, zijn al je andere vrijheden een lege doos
Is (economische) ongelijkheid echter zélf een moreel kwaad, zoals armoede? Deze filosofische vraag stelt Piketty nergens. Net als de meeste ongelijkheidspessimisten gaat hij er voetstoots van uit dat ongelijkheid verkeerd is en bestreden moet worden.
De Franse Econoom Thomas Piketty schreef Le Capital au XXIe siècle (2013), wat uitgroeide tot een van de onwaarschijnlijkste bestsellers van het decennium. Ongelijkheid groeit, aldus Piketty, en zal in de afzienbare toekomst steeds verder groeien. De inkomsten uit vermogen, zo stelt de wet van Piketty, liggen in een kapitalistische samenleving in regel hoger dan de groei van de economie zelf. Hij pleit daarom voor een wereldwijde belasting op vermogen.
Wie deze vraag wel stelt, is filosoof Harry Frankfurt, in zijn boek On Inequality. Frankfurt komt tot de conclusie dat economische ongelijkheid op zichzelf ‘moreel onschuldig’ is. Vanuit moreel oogpunt is het belangrijk dat iedereen voldoende heeft, niet dat iedereen evenveel heeft. Liever een ongelijke wereld waarin iedereen voldoende heeft, dan een gelijke wereld waarin mensen ontbering lijden. Frankfurt erkent wel dat ongelijkheid in de praktijk kan samenhangen met andere zaken die moreel verkeerd zijn. Wie echter een strijd tegen de ‘ongelijkheid’ zelf voert, vergist zich van vijand.* Daarom moeten we de kwestie volgens hem pragmatisch benaderen. Welke effecten heeft ongelijkheid zoal op onze samenleving? Met welke andere zaken hangt ongelijkheid samen?
Gelijkheid door catastrofe
Een eerste, ontnuchterende vaststelling is dat de grootste gelijkmakers van de geschiedenis bijna allemaal catastrofes zijn. In 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, scheerde de ongelijkheid in Europese landen nog hogere toppen dan nu.** In 1945, toen de kanonnen eindelijk zwegen, was ze spectaculair gedaald. Oorlog is een nietsontziende pletwals, die alles met de grond gelijkmaakt. Kapitaal wordt niet alleen vernietigd door bommen en tanks, maar ook door de hoge inflatie en dito belastingen die nodig zijn voor algehele mobilisatie. Marc De Vos, professor arbeidsrecht aan de Universiteit Gent, schrijft daarover: “Oorlog is de grootste herverdelingsmachine die ooit is bedacht.”*** Niet toevallig staat de periode van de twee wereldoorlogen in de literatuur bekend als de Grote Gelijkmaking (Great Leveling). Andere beproefde gelijkmakers zijn natuurrampen, gewelddadige revoluties, ineenstortende staten en beurscrashes. Hetzelfde patroon is
in de hele loop van de geschiedenis vast te stellen: ongelijkheid stijgt in tijden van vrede en welvaart, en daalt in tijden van oorlog en chaos. In een arme samenleving kán er ook niet veel ongelijkheid bestaan. Als je met z’n allen niets hebt, valt er niets te verdelen en zit iedereen samen op de bodem.**** Extreme ongelijkheid kan pas ontstaan wanneer een samenleving voldoende rijkdom vergaard heeft.
Wat wensen we precies?
In principe is het niet zo moeilijk om kunstmatig een gelijke samenleving tot stand te brengen. Je neemt gewoon geld af van wie er meer heeft, en je doet dat net zo lang tot iedereen even arm is. Dat is precies wat gebeurde in de communistische landen. Privaat eigendom werd in beslag genomen, en alle landeigenaars of ‘koelaks’ die rijker waren dan de anderen werden genadeloos vervolgd. Het resultaat was dat iedereen even arm was (of even dood).*(5) In kapitalistische samenlevingen bestond er wel grote ongelijkheid, maar in absolute termen waren de ‘armen’ er veel beter af dan in communistische landen. Dat geldt zeker voor de West-Europese landen, die het kapitalisme temperen via herverdeling en een sterk uitgebouwde sociale zekerheid. De voorkeur was duidelijk, want de oversteek van het IJzeren Gordijn was eenrichtingsverkeer. Tienduizenden mensen uit het communistische Oosten waagden lijf en leden om in het kapitalistische Westen te mogen leven, hoewel daar veel meer ongelijkheid heerste. En wie geeft hun – excusez le mot – ongelijk? Als je zelf geen rooie cent hebt, is het een schrale troost dat je buurman evenmin een rooie cent heeft. Samenlevingen die van gelijkheid hun voornaamste streefdoel maken, zelfs ten koste van absolute materiële welvaart, ontaarden in catastrofes. Geen wonder dat de econoom Walter Scheidel zijn lijvige studie over de geschiedenisvan de ongelijkheid afrondt met de onheilspellende woorden: “Ieder van ons die grotere economische gelijkheid op prijs stelt, zou er goed aan doen om zich ervan te vergewissen dat gelijkheid – op een aantal uitzonderingen na – slechts werd voortgebracht in leed en verdriet. Denk goed na over wat je wenst.”*(6)
Aversie voor ongelijkheid
Harry Frankfurt stelde dat ongelijkheid ‘moreel onschuldig’ is, maar deelt de doorsnee burger dat morele oordeel? Oxfam maakte vorig jaar bekend dat de acht rijkste mensen ter wereld volgens hun berekeningen evenveel bezitten als de armste helft van de mensheid samen.*(7) Dergelijke cijfers wekken brede morele verontwaardiging. Volgens sommige psychologen heeft de menselijke geest een natuurlijke ‘ongelijkheidsaversie’, een afkeer van ongelijkheid. Observaties in andere culturen lijken dat te bevestigen. Als er ergens iets te verdelen valt, kiezen mensen doorgaans voor gelijke stukken. Ook kinderen geven liever aan iedereen evenveel snoepjes, zelfs als dat betekent dat niemand dat ene overblijvende snoepje krijgt. Mensen zijn zelfs bereid om anderen te bestraffen wanneer ze goederen ongelijk verdelen. In Een tijd voor empathie van de Nederlandse primatoloog Frans de Waal die ongelijkheidsaversie als volgt samen: “Robin Hood had gelijk. Spreiding van rijkdom is de diepste wens van de mensheid.” *(8)
Eerlijke ongelijkheid
De theorie dat een afkeer van ongelijkheid universeel is en aangeboren, staat sinds kort echter op de helling. Veel schijnbare bewijzen voor de ongelijkheidsaversie maken geen onderscheid tussen ongelijkheid en iets anders wat mensen verfoeien: onrechtvaardigheid. Neem een typisch experiment over de verdeling van goederen, zoals een taart. De proefpersonen die aan zo’n experiment deelnemen, zijn doorgaans mensen die elkaar voor de eerste keer ontmoeten. Dat wil zeggen dat ze geen informatie hebben over elkaars individuele verdiensten en behoeften. In een dergelijke situatie vinden mensen het inderdaad rechtvaardig om de taart in gelijke stukken te verdelen. Wanneer je ongelijkheid en onrechtvaardigheid echter uit elkaar trekt, dan zie je dat het mensen vooral om dat laatste te doen is. Dan verkiezen ze juist een ongelijke verdeling. In de woorden van psycholoog Paul Bloom en zijn collega’s: “Wanneer rechtvaardigheid en eerlijkheid met elkaar botsen, verkiezen mensen eerlijke ongelijkheid boven oneerlijke gelijkheid.”*(9) Iemand die zich verdienstelijk heeft gemaakt tijdens de jacht, krijgt het grootste stuk vlees. Iemand die maar wat liep te lanterfanten, mag de restjes opeten. Die voorkeur zien we al op jonge leeftijd. Als kinderen van elkaar weten wie netjes zijn kamer heeft opgeruimd, zijn ze plots geen egalitaristen meer. Dan geven ze meer snoepjes aan de keurige kindjes en minder snoepjes aan de stoute.
Denk ook aan de parabel van de arbeiders in de wijngaard uit de Bijbel. Een wijnbouwer werft ’s morgens een plukker aan om druiven te oogsten, en belooft hem een zilverling op het einde van de dag. Rond de middag neemt hij nog een extra werkkracht aan, met dezelfde belofte. En ‘te elfder ure’ komt er nog een derde bij. Wanneer ze ’s avonds allemaal hun zilverling krijgen, maken de eerste twee misbaar. Die gelijke verdeling vinden ze oneerlijk. De meeste mensen delen dat gevoel van onrechtvaardigheid. *(10)
Bij ongelijke inspanningen verkiezen we ongelijke beloningen, geen gelijke. Er zijn zelfs voorbeelden van extreem ongelijke verdelingen die, hoewel ze op geen enkele verdienste berusten, toch als rechtvaardig doorgaan voor de meeste mensen. Een loterij is daar een goed voorbeeld van. Een onschuldige hand trekt het winnende lot en één persoon gaat er met het geld van de rest vandoor – dat vinden wij ‘eerlijk’. Mensen zijn soms jaloers op lottowinnaars, maar weinigen zijn er kwaad op, zolang de loterij eerlijk verloopt.
Rechtvaardige ongelijkheid
Hoeveel ongelijkheid kunnen mensen verdragen in een samenleving? Dat ligt eraan hoeveel ongelijkheid ze rechtvaardig achten. In premoderne samenlevingen vonden veel mensen het rechtvaardig dat aristocraten in grote weelde leefden, op de kap van de rest van de samenleving. Zij hadden nu eenmaal blauw bloed en waren daarom van nature superieur aan het
gewone volk. Deze rechtvaardiging van ongelijkheid wordt nu door bijna iedereen verworpen. De rijken geloven veel vaker dat hun rijkdom voortkomt uit talent, inspanning en persoonlijke verdienste. Dat is een groot verschil met de aristocraten van weleer, die niet alleen geen enkele behoefte voelden om hun rijkdom te rechtvaardigen vanuit persoonlijke verdienste, maar die er zelfs trots op waren dat ze hun hele leven geen poot uitstaken.
Is rijkdom in onze moderne samenleving verdiend? Die vraag heeft geen eenduidig antwoord. Het verschil in opvattingen noemen we ‘ideologie’. Linkse mensen geloven dat rijkdom vooral de uitkomst is van onverdiende privileges en geluk, rechtse mensen hechten meer geloof aan persoonlijke verdienste en inspanning. Om die reden kunnen rechtse mensen meer ongelijkheid ‘verdragen’ in een samenleving dan linkse mensen. In de Verenigde Staten ligt de ongelijkheid niet alleen veel hoger dan hier, de maatschappelijke aanvaarding van die ongelijkheid is ook een stuk groter. Amerikanen geloven heilig in de American dream: iedereen kan steenrijk worden als je maar hard genoeg je best doet. Dat neemt niet weg dat de ideologische kloof minder wijd is dan vaak wordt aangenomen. Rechtse mensen vinden ongelijkheid prima, maar het mag niet de spuigaten uit lopen. En linkse mensen willen wel meer gelijkheid, maar ze streven niet naar een volkomen egalitaire samenleving.*(11)
Of we nu links of rechts zijn, de meesten van ons liggen niet wakker van extreme rijkdom an sich. Dat auteurs als Dan Brown of J.K. Rowling multi-miljonair werden met de verkoop van hun boeken, is hun in de ogen an de meeste mensen gegund, zelfs als ze voor een stuk gewoon geluksvogels zijn. En dat topvoetballers miljoenen scheppen door af en toe een balletje te trappen, lijkt de meeste supporters niet te deren. De filosoof Adam Smith, de peetvader van de vrije markt, vroeg zich in 1759 al af waarom ‘het gewone volk’ toch zo’n grote bewondering koestert voor superrijken, zelfs als hun rijkdom op geen enkele verdienste berust.*(12) Als Smith in de eenentwintigste eeuw had geleefd, zou hij even verbaasd zijn over de mensen die zich voor de tv vergapen aan het decadente leven van de Kardashians.
Oneerlijkheid is belangrijker dan ongelijkheid
Als je een beetje doorvraagt bij mensen die zich opwinden over extreme ongelijkheid, merk je dat het toch vooral over onrechtvaardigheid gaat, zoals Paul Bloom schreef. Mensen zijn niet kwaad op topbankiers omdat ze veel geld scheppen, maar vooral omdat ze casino speelden met andermans geld en nooit ter verantwoording werden geroepen. De banken werden van de ondergang gered met belastinggeld, maar de verantwoordelijken ontsprongen de dans en kregen op de koop toe een riante ontslagvergoeding. Dat vinden veel mensen oneerlijk, en terecht.
Hetzelfde geldt voor belastingparadijzen. Dat mensen miljoenen per jaar verdienen, is hun gegund. Dat ze vervolgens echter dure consultants betalen om aan fiscale ‘optimalisatie’ te doen, via achterpoortjes en ingewikkelde constructies, terwijl de modale burger gewoon belastingen moet betalen, stuit iedereen tegen de borst. Dat moeten we bestrijden, niet vanuit een weerzin voor ongelijkheid, maar vanuit een gevoel voor rechtvaardigheid. Dat de rijkste mensen naar verhouding het minste belastingen betalen van allemaal, is inderdaad hemeltergend.
*Natuurlijk gaat het hier louter over gelijkheid van resultaten, niet over gelijke kansen. Die laatste blijven uitermate belangrijk. Harry G. Frankfurt, On Inequality (Princeton University Press, 2015)
**Zie website Our World in Data: ourworldindata.org/income-inequality.
***Marc De Vos, Ongelijk maar fair (Lannoo, 2015), p.83.
****Economen noemen dat de Inequality Possibility Frontier, de hoogst mogelijke graad van ongelijkheid in een bepaalde samenleving.
*(5) Dit klopt strikt gezien niet, want ook in de Sovjet-Unie had je een kleine elite van partijfunctionarissen die in relatieve rijkdom leefden. Zie Friedman en Friedman, Free to Choose: A Personal Statement. Voor de rest van de bevolking gold echter dat iedereen in principe even arm was.
*(6) Walter Scheidel, The Great Leveler: Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-First Century (Princeton University Press, 2017).
*(7) 'Just 8 men own same wealth as half the world', Oxfam, 17 januari 2017. Persbericht op www.oxfam.org
*(8) Frans de Waal, Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving (Atlas Contact, 2012).
*(9) Christina Starmans, Mark Sheskin en Paul Bloom, 'Why People Prefer Unequal Societies', Nature Human Behavior 1, nr. 4 (2017).
*(10) De moraal van deze parabel is volgens Jezus evenwel dat je jezelf niet met anderen moet vergelijken, en dat de verontwaardiging van de eerste twee onterecht is. Had de werkgever zich immers niet aan zijn afspraak gehouden? Maar goed, in de parabel van de ongelovige Thomas worden de apostelen geprezen omdat ze blind geloof stelden in Jezus, en in Genesis wordt Abraham geprezen omdat hij bereid was zijn zoon te doden. De Bijbel bevat wel meer twijfelachtige morele lessen.
*(11) Norton en Ariely, 'Building a Better America - One Wealth Quintile at a Time'.
*(12) Adam Smith, The Theory of Moral Sentiments (1759),hoofdstuk III, knarf.english.upenn.edu/Smith/tms133.html.