Loek Dijkman, oprichter van Stichting Utopa en initiatiefnemer van de Idealenfabriek, schreef het boek 50 jaar anders ondernemen: Economische dogma’s / Verdeling van werk, inkomen en bezit / De Topa Groep en de Stichting Utopa. Dit jaar is er een tweede druk van het boek verschenen, voorzien van recentere aanvullingen en nieuwe utopische idealen.
Hieronder zijn enkele passages opgenomen uit hoofdstuk 4 van het boek, 'Werk, inkomen en bezit / Verdelingsvraagstukken’, en het voorwoord bij de tweede druk. Het boek is kosteloos in het geheel te downloaden op onze website, onder Publicaties > Boeken, en te koop in de boekhandel.
Voorwoord bij de tweede druk
Ik stond voor de keuze om alle data die in dit boek staan opnieuw te actualiseren, of ze te laten voor wat ze waren of zijn. Ik heb voor het laatste gekozen. Niet uit gemakzucht, maar vanwege het feit dat de boodschap in de eerste druk voor wat betreft gelijkheid en ongelijkheid niet is veranderd. Natuurlijk is de conjunctuur anno 2018 verbeterd, maar voor wat betreft de verschillen tussen de rijksten en de armsten op deze wereld zijn deze vergroot en dus in mijn ogen verslechterd. De boodschap in de eerste druk van “hier moeten we iets aan doen, dit mag niet zo blijven”, heeft niets aan actualiteit verloren. Bij sommige hoofdstukken heb ik wat aanvullingen en of opmerkingen.
Hoofdstuk 4: Werk, inkomen en bezit
Als bewijs van mijn stelling dat de verschillen in inkomen en bezit toenemen geef ik een deel uit een persbericht weer van Oxfam Novib van januari 2018. Oxfam publiceerde het onderzoek aan de vooravond van de jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos.
“De wereldwijde rijkdom blijft groeien, maar miljarden arme mensen zien daar niets van terug. De groei van de rijkdom gaat vooral naar de allerrijksten op aarde. De rijkdom in de wereld tussen maart 2016 en maart vorig jaar nam met bijna 10 biljoen dollar toe naar 281 biljoen
dollar, maar van die mondiale groei ging meer dan 80 procent naar de allerrijkste 1 procent. De toename van de rijkdom ging voorbij aan de 3,7 miljard armste mensen. Volgens de organisatie kwamen er in de periode tussen maart 2016 en maart 2017 wereldwijd 233 miljardairs bij. Dat is de grootste toename van het aantal miljardairs ooit. Het onderzoek laat zien dat de concentratie van rijkdom in de handen van een klein aantal mensen zich voortzet. In Nederland nam tussen maart 2016 en maart 2017 de totale rijkdom met 53 miljard dollar toe. Hiervan ging 45 procent naar de rijkste 1 procent, die daarmee ruim 600 miljard dollar bezit.
In Nederland zijn er volgens Oxfam tien miljardairs, met samen een vermogen van 31,6 miljard dollar. De extreme groei van rijkdom in handen van steeds minder mensen is pervers en ondermijnt de samenleving wereldwijd. Het economisch systeem werkt voor een rijke elite, maar onthoudt miljoenen mensen de kans op een menswaardig bestaan,” zei algemeen directeur Farah Karimi. In Nederland mogen we dan gelukkig een andere situatie hebben dan in de Verenigde Staten of Engeland, ook in ons land zijn er vraagtekens te stellen bij de verdeling van bezit en inkomen. De vermogensongelijkheid in Nederland is relatief groot in vergelijking met andere westerse landen, zo blijkt uit een recent onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Van alle 28 landen waar de gegevens van verzameld werden kwam ons land op de tweede plaats, wanneer je kijkt naar de vermogensconcentratie onder de bevolking.
Alleen in de Verenigde Staten zijn de verschillen in rijkdom nog groter. Van alle onderzochte landen bleek de rijkste 10% gemiddeld goed te zijn voor 52% van het totale vermogen. Ter vergelijking, in Nederland ligt dat aandeel met 68% aanzienlijk hoger. Toch is de situatie nog niet zo extreem als in de Verenigde Staten, waar de top 10% van de bevolking maar liefst 79% van het vermogen in handen heeft. Om dat in perspectief te plaatsen, de ‘armste’ 60% van de Amerikaanse bevolking heeft slechts 2,4% van al het vermogen.
Dat een groot deel van de bevolking geen vermogen heeft wil niet zeggen dat ze geen bezittingen hebben. We moeten er ook rekening mee houden dat er veel huishoudens zijn die hun vermogen met schulden gefinancierd hebben, waardoor hun netto vermogenspositie gering of zelfs negatief is. Volgens cijfers van de OESO is dit bijvoorbeeld het geval in Nederland en Denemarken. In deze landen is het vermogen van de ‘onderste’ 60% van de bevolking zelfs negatief. Dat betekent dat de schulden van deze huishoudens gemiddeld groter zijn dan hun bezittingen.
Over de hoogte van de “hoogste” inkomens in het bedrijfsleven is er dit jaar genoeg stof tot discussie geweest. Ook daar zijn de verschillen vergroot of was men van plan die te vergroten. Ik breng slechts in herinnering de pogingen en argumentaties van de ING en de topsalarissen van de ceo’s van Unilever (13,7 miljoen euro), en van Wolters Kluwer (14,5 miljoen euro per jaar).
Werk
Door het aantrekken van de conjunctuur is de werkeloosheid in ons land gedaald naar ongeveer 5%. Dit jaar verscheen er een interessante uitgave van David Graeber, Bullshit Jobs. Hier werden onderzoeksresultaten gepubliceerd hoe werknemers aankijken tegen de zin van hun baan. Onthutsend was de conclusie dat een groot deel van de mensen hun werk ‘onzinwerk’ vonden. De mensen die dat vonden hadden over het algemeen goed of beter betaalde banen. De werknemers die hun baan wel zinvol vonden, zoals bijvoorbeeld verplegers, leraren, vuilnismannen en politieagenten verdienden over het algemeen geen topsalarissen. Het aantal banen die aan de kwalificering bullshit jobs voldoet is niet zo eenvoudig vast te stellen. David Graeber denkt dat het wellicht 20-25% van de banen zijn. Dat percentage vermeerderd met de 5% werkeloosheid zou betekenen dat wij als gemeenschap zo ongeveer 30% van alle banen bekostigen terwijl die niet productief zijn. Deze improductiviteit zou aangewend kunnen worden om een vorm van basisinkomen te betalen. Maar er zijn ook andere mogelijkheden.
Hoofdstuk 4.2: Het basisinkomen
Sinds 2013 is de discussie over het al of niet invoeren van een basisinkomen alleen maar toegenomen. Aan hetgeen ik schreef in de eerste druk doet dit niets af. Op termijn zal het gebrek aan banen door efficiencyverbetering, toename van de productiviteit en robotisering groter worden en daardoor een steeds groter probleem veroorzaken voor de inkomens van veel huishoudens.
Schommeling van werkgelegenheid door conjuncturele oorzaken is van alle tijden, zoals ook nu. De overdracht van een deel van de winst van bedrijven naar de lonen hapert al tijden, de zogenaamde loonquote daalt al jaren. Toch wil ik een nuance aanbrengen. Werken is niet alleen een straf, maar ook een mogelijkheid tot zelfontplooiing. Het zou daarom ook een goed idee kunnen zijn om mensen uit vrije wil, dus niet verplicht, in plaats van voor een basisinkomen te kiezen, te laten opteren voor banen die door de overheid worden gecreëerd. Dat zou twee zaken kunnen verenigen, ontplooiing én het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt. In ons marktdenken bezuinigt de overheid maar al te vaak op werk dat eigenlijk beter niet wegbezuinigd zou moeten worden.
Over de kosten van het basisinkomen wordt in mijn ogen wel wat eenzijdig gedacht. In het door mij aangehaalde onderzoek van Bas Jacobs wordt geconcludeerd dat een basisinkomen onbetaalbaar is. Nu is onbetaalbaar een relatief begrip en in dat rapport wordt ook gelijktijdig naar een ‘vlaktaks’ en naar de maximale hoogte van een progressief belastingtarief gekeken. Ik heb daarop drie opmerkingen. Wanneer je ergens wat meer voor moet betalen dan krijg je ook wat, dat is ook het geval ten aanzien van een basisinkomen. Uit onderzoek blijkt dat bij een hoger progressief belastingtarief dan 50% er belastingopbrengsten zullen ‘weglekken’. Dat daarom 50% een absoluut maximum is, lijkt me niet juist. Een verlies aan belastingopbrengsten kan aanvaardbaar zijn, indien daarmee een groter maatschappelijk probleem kan worden opgelost. Een verhoging van het maximumtarief naar 65% zou dus geenszins onacceptabel hoeven te zijn. Dat een vlaktaks in dat geval onmogelijk is, lijkt me ook geen probleem.
Ongelijkheid
In het kader van dit hoofdstuk wil ik graag verwijzen naar een uitgebreid onderzoek van Anthony Atkinson, ‘Inequality. What can be done?’ (Ongelijkheid. Wat kunnen we eraan doen?) Polis Antwerpen (2015). Sir Anthony Atkinson is helaas kort na de publicatie van zijn boek op 1 januari 2017 overleden. De maatregelen die hij voorstelde zijn toegespitst op de situatie in het Verenigd Koninkrijk, maar zijn heel goed toepasbaar in andere landen, waaronder ook Nederland. Een fragment uit zijn boek en de 15 voorstellen die hij deed zijn in dit nummer van Andersland te lezen, en op de website hier te vinden.
In 2017 verscheen het boek Oude en nieuwe ongelijkheid van Kees Vuyk. Daarin beredeneert hij dat ongelijkheid niet alleen een zaak is van inkomen en bezit maar ook van opleiding en kansen. Hij plaatst kanttekeningen bij het verheffingsideaal van de sociaaldemocraten ten aanzien van opleidingsmogelijkheden en idealen. Hij wijst op de Europese tendensen naar steeds grotere segregatie. Aanbevolen! (Red: Een fragment uit het boek van Kees Vuyk is opgenomen op pagina 123 van dit nummer, en vindt u ook hier.)
Bezit en inkomen
Voordat ik begin aan de moeilijke vraag hoe het mogelijk is de verschillen tussen rijkdom en armoede te verkleinen, wil ik graag een van Nederlands grootste filosofen, Hans Achterhuis, aanhalen: “Door geld als hoogste waarde te propageren lok je hypocrisie en bedrog uit.” Hans Achterhuis, in 2011 benoemd tot Denker des Vaderlands, heeft zich al veel meer met geld, arbeid en met het utopisme bezig gehouden. Zijn publicaties hebben me zeer geïnspireerd. Geld is voor mij niet de hoogste waarde en ik wil ook geen utopist zijn. Utopisten hebben tot op de dag van vandaag niet veel vrijheden gebracht. Toch ontkom ik er niet aan om in dit hoofdstuk over geld en de rol van het geld, over gelijkheid en ongelijkheid te praten.
In 2011 verscheen ter gelegenheid van het met emeritaat gaan van de Amsterdamse socioloog prof. Nico Wilterdink de bundel Cultuur en Ongelijkheid. De artikelen gaan over meer dan inkomen, geld en werk. In het kader van dit hoofdstuk zal ik uit deze bundel citeren en bronnen aanhalen. Hoe heeft de rijkdom zich de laatste dertig jaar ontwikkeld en wie zijn er voornamelijk rijker geworden?
Bezit wereldwijd
In de bovengenoemde bundel Cultuur en Ongelijkheid schrijft Don Kalb in een bijdrage “De Gekaapte Staat” het volgende: “In de jaren zeventig en de vroege jaren tachtig claimde de financiële sector nooit meer dan ca. zestien procent van de totale winst van het Amerikaanse bedrijfsleven. In de jaren negentig begon dit percentage te stijgen, tot meer dan 40% in 2004. Goldman Sachs en JP Morgan wisten een winst op hun eigen vermogen van 20 tot 30% te realiseren, terwijl de winstgevendheid buiten de bankensector stagneerde rond de zeven à acht procent. Lonen en bonussen in de financiële sector piekten en verloren alle relatie met de loonontwikkeling in de andere sectoren.”
Rond het jaar 2000 bezaten de 5% rijkste mensen in de Verenigde Staten meer dan 50% van de totale rijkdom van het land. De top 20% bezat 80% van die rijkdom (de bekende 80-20 regel).
Tegelijkertijd is de situatie van de Amerikaanse middle-class verslechterd. Richard Sennett betwijfelt zelfs of bij de huidige inkomens, de werkgelegenheid voor de middleclass gegarandeerd is. De inkomens van de lagere decielen van de Amerikaanse werknemers stagneren. In 2005 had 20% van de laagstbetaalden een jaarinkomen onder de $ 13.478 en de twee volgende decielen, dus van 20 tot 40 %, een jaarinkomen tussen $ 13.478 en $ 25.847. Deze inkomens zijn lager dan die van andere geïndustrialiseerde economieën.
Wereldwijd heeft de rijkdom zich in 2010 (en ook daarna) verder geconcentreerd. Eind 2010 waren er wereldwijd 12,5 miljoen huishoudens met meer dan 1 miljoen dollar beheerd vermogen. Dat is een stijging van 12,2% ten opzichte van 2009. Samen maken deze superrijken nog geen 1% van de wereldbevolking uit, maar bezitten wel 39% van het wereldwijd beheerd vermogen. Onder dat beheerd vermogen wordt verstaan: geld dat is gestald op bankrekeningen of belegd in effecten. Vermogen dat vastzit in een eigen bedrijf, in woningbezit of aangeschafte luxe goederen wordt voor de berekening buiten beschouwing gelaten. Mondiaal nam het beheerd vermogen toe met 8% tot $ 121.800 miljard. Dat is $ 20.000 miljard meer dan voor de crisis in 2008. De oorzaak is de groei en de goede prestaties van de financiële markten. In Europa zijn de Zwitsers het rijkst met 10% zeer vermogende huishoudens. China staat op nummer drie met meer dan 1 miljoen miljonairs. De Verenigde Staten hebben veruit de meeste superrijken: 5,2 miljoen gevolgd door Japan met 1,5 miljoen. Nederland telt ongeveer 152.000 miljonairs.
De Boston Consulting Group verwacht dat de komende jaren de wereldwijde rijkdom met 6% per jaar zal toenemen. In 2015 is het aandeel van de wereldwijde rijkdom in Zuidoost-Azië van 18% naar 23% gestegen.
Afzien van bezit
Tot nu toe had ik het over inkomens en vermogen. Nu wil ik ingaan op het al dan niet vrijwillig afzien van bezit.
Onafhankelijkheid is een van de meest begeerde omstandigheden waarin een mens kan verkeren. Men kan zijn eigen keuzes maken zonder door anderen gemanipuleerd of gedwongen te worden. Dat wil niet zeggen dat onafhankelijkheid betekent dat men geen rekening met anderen zou hoeven te houden. Bezit geeft, wanneer wij het bezit regeren en niet het bezit ons, een beveiliging waardoor we in bepaalde omstandigheden zelf keuzes kunnen maken. Bezit geeft ook verplichtingen. Ik pleit dus niet voor een utopische bezitloze maatschappij.
Eerst wil ik kort iets zeggen over de tegenhanger van bezit: negatief bezit, schulden. Ik heb me altijd verbaasd over de houding die we automatisch aannemen ten opzichte van mensen en organisaties die schulden hebben. Of erger nog, indien de schulden hoger zijn dan de bezittingen, dus negatief vermogen of negatief bezit.
Automatisch schieten we in de reflex van ‘Wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten’ of ‘Eigen schuld, dikke bult’. Wat ik vaak gezien heb bij geldverstrekkers, is dat gezinnen die teveel schulden hebben er nog leningen bij krijgen, zodat hun schuld nog groter wordt. Meestal is dat geen goede oplossing. Beter is het om te kijken wat de schuldenaar in alle redelijkheid kan interen op zijn inkomen en wat hij met dat bedrag gedurende een bepaalde periode van zijn schuld kan aflossen. En dan passen we, als een wijze ouder, wel toezicht toe totdat alles weer op orde is en de schuldenaar er tegelijkertijd iets van heeft geleerd. En natuurlijk houden we een vinger aan de pols.
Eigenlijk is het creëren van schulden een van de basisbeginselen van het kapitalisme. Met het lenen van geld brengen we schuldposities tot stand. Daarbij zou men de positie van de schuldenaar als eerste in het oog moeten houden. Helaas is dat niet zo. De geldgever heeft het voor het zeggen en leent dikwijls meer dan verantwoord is, en de schuldenaar is blij omdat hij meer krijgt dan hij verwachtte. Hier is het net als bij al het geld: geld hebben om geld te maken en/of schuld maken om geld te krijgen. De niet onomstreden anarchist en antropoloog David Graeber heeft er een heel boek over vol geschreven. Je kunt ervan denken wat je wil, het is in ieder geval positief dat er kanttekeningen worden geplaatst bij het reguliere kredietverleningssysteem.
Afzien van bezit, al of niet bedongen door de overheid, is al zo oud als de mensheid. Sint Maarten gaf al de helft van zijn mantel aan een bedelaar. Ook vinden we het niet abnormaal dat bij ons overlijden onze erfgenamen linksom of rechtsom belasting over de erfenis betalen. En ook indien we vóór ons overlijden een deel van ons bezit weggeven, kijkt de fiscus mee en wil daar ook een deel van toucheren. Weggeven of afzien van bezit gebeurt dus vrijwel alleen partieel. Interessant is natuurlijk te weten over welk deel we praten. Ik heb al gepleit voor inkomensnivellering. Inkomensnivellering zal leiden tot een nivellering van bezit en dus ook tot een verminderde mogelijkheid om van bezit af te zien. Het aardige van afzien van bezit is dat men als gever kan meebeslissen waaraan dat weggegeven deel van het bezit wordt besteed. Dat is niet het geval bij door de overheid wegbelaste delen van vermogen, hoewel we indirect als burgers van een democratie ook daar wel iets over te zeggen hebben. Bovenal is bezit een middel om onze onafhankelijkheid zeker te stellen.
Iedereen heeft een eigen idee over hoe groot dat bezit moet zijn om die functie van onafhankelijkheid te kunnen vervullen. Toch zou ik met wat goede wil wel een maat of indicatie voor zo’n vermogen kunnen geven. Laat ik eens een vingeroefening doen. In het geval dat iemand zijn vermogen zelf heeft opgebouwd en hij van dat bezit zou willen afzien, zal hij normaliter willen uitrekenen hoe groot het benodigde vermogen moet zijn om niet meer te hoeven werken en toch de noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Dat kan bijvoorbeeld met leeftijd te maken hebben en met de hoogte van zijn bezit.
Laten we eens ruim rekenen. Los van het inkomen zou men als rekenvoorbeeld een consumptief besteedbaar bedrag van netto € 100.000 (dat is 5 x het netto modale inkomen!) kunnen aannemen. Stel dat de leeftijd van de gever op het moment van beslissen 40 jaar is. Dan heeft hij dus nog ruim 40 jaar te leven. Een vermogen van € 4.000.000 met een inflatie van 2% en een rekenrente van 4% en belast in box 3, is voldoende om 47 jaar van te leven. Wanneer iemand op zijn vijftigste deze beslissing zou nemen, kan hij dus zonder bezwaar 97 jaar worden. Bovendien heeft de persoon in ons rekenvoorbeeld ook nog eventueel een inkomen en later nog een AOW-uitkering en eventueel nog een pensioen!
In ons voorbeeld zou deze persoon dus zonder bezwaar het meerdere boven die € 4.000.000 kunnen weggeven, ervan uitgaande dat hij géén pensioen heeft, wel een huis en wel dát bezit wat zijn leven die kleur geeft waardoor hij zich prettig voelt. Met een dergelijke berekening zouden er dus veel mensen zijn die een deel van hun vermogen zouden kunnen weggeven. De maatschappij zou er dan heel anders uitzien. Zoals al eerder gezegd, zullen we zelf een norm moeten aanleggen voor het niveau van onze noden.
---
Tekst uit: Loek Dijkman, 50 jaar anders ondernemen: Economische dogma’s / Verdeling van werk, inkomen en bezit / De Topa Groep en de Stichting Utopa. Zwolle: Waanders, 2019 (2e herziene druk).