De strijd tegen nepnieuws kan alleen gevochten worden als er ergens een vrijplaats over blijft waar nep geen zonde is, maar een deugd. Volgens Micha Wertheim moeten het theater, de roman en kunst in het algemeen die vrijplaats zijn. Maar de muren die het fort van de fictie bewaken staan onder druk.
Op vrijdag 16 juni 2017 verscheen een filmpje online waarop we konden zien hoe twee activisten in New York een voorstelling van Shakespears Julius Caesar verstoorden. Onder toeziend oog van 1800 man publiek stormde een vrouw tijdens de eerste scène van de derde act, als Caesar een mes in zijn rug krijgt, het podium op. De acteur die Caesar speelde was uitgedost om zoveel mogelijk op president Trump te lijken, met bijvoorbeeld een te lange rode stropdas. ‘Jullie zijn ISIS!’ schreeuwde de vrouw, een rechtse activiste, voor ze door de beveiliging van het podium af werd getrokken. Een andere activist filmde het tafereel terwijl hij schreeuwde: ‘Jullie zijn Joseph Goebbels.’ Het filmpje ging viral.
De verleiding is groot om dit incident te zien als het zoveelste bewijs dat rechts Amerika een meedogenloze oorlog voert tegen alles wat progressief is en tegen de kunsten in het bijzonder. Maar dat is te makkelijk. De route van deze rechtse activisten om de werkelijkheid die buiten de muren van het theater bestaat, naar binnen te brengen, werd uitgestippeld door progressieve activisten. En in veel gevallen is de deur waardoor ze naar binnen kwamen opengezet door de makers zelf. Wie dat toestaat, moet niet verbaasd zijn als de waanzin van binnen het theater naar buiten sijpelt. En de waanzinnigen van buiten het theater tijdens de voorstelling naar binnen rennen.
Een jaar eerder verweerde schrijver en journalist Lionel Shriver zich tijdens het Brisbane Writers Festival tegen activisten die schrijvers aanspreken op personages en scènes in romans die gestoeld zouden zijn op cultural appropriation: culturele toe-eigening. De gedachte is dat (meestal) blanke schrijvers het recht niet hebben om te schrijven over culturen waartoe ze zelf niet behoren. Shriver had dat aan den lijve ondervonden toen ze in een roman een donkere vrouw opvoerde die op jonge leeftijd dementeerde. Activisten namen haar dat kwalijk, ze vonden dat ze daar geen recht toe had. Politieke belangen worden zo door die activisten binnengesmokkeld in de laatste veste waar politiek er niet toe mag en kan doen. Het domein van de fictie.
Voor mij zijn de kunsten, en fictie in het bijzonder, een hermetisch gebied waar we onze fantasie de vrije loop kunnen laten. Een plek waar de maker en het publiek even vrij kunnen zijn van de morele krachten die ons in het dagelijks leven verhinderen om naar onze vaak immorele impulsen te handelen. Kunst is, buiten onze fantasie en onze dromen, de enige plek waar we onbezwaard mogen toegeven aan lusten en agressie. Kunst is – als ik als leek Freud er even bij mag halen – een domein waarin we ons collectieve id even kunnen ontspannen, zonder te worden teruggefloten door ons geweten. Een amoreel universum waarin de maker vrijuit onderzoek kan doen naar morele vragen, omdat hij of zij de zekerheid heeft dat dat geen consequenties zal hebben.
In Mexico bestaan clowns die voor ze optreden een cirkel op de grond tekenen. Alles wat ze binnen die cirkel zeggen en doen is geoorloofd. Die cirkel is wat in het theater de muren zijn, en bij een roman de kaft is. Je zou die plekken ook safe spaces kunnen noemen, ware het niet dat die term gekaapt is door mensen die juist beschermd willen worden tegen de soms wrede en schokkende gedachten die binnen die cirkel worden onderzocht – zoals sommige studenten op Amerikaanse universiteiten die niet blootgesteld willen worden aan die gedachten, die ze als kwetsend zouden kunnen ervaren. De ironie is natuurlijk dat fictie – en de universiteit waar over die fictie wordt onderwezen – nu net een ruimte zou moeten zijn waar je weerstand kunt opbouwen tegen die schokkende buitenwereld. Fictie is niet moreel en niet immoreel maar amoreel. Het is het domein van de fantasie.
Ook in Nederland worden schrijvers en theatermakers aangevallen op de amorele gedachten die ze binnen de kaften van een roman hebben ontplooid. Documentairemaker Sunny Bergman nam het schrijver Robert Vuijsje kwalijk dat hij een personage had bedacht dat er een wereldbeeld op nahoudt waaraan zij aanstoot neemt. Daarom maakte ze er op haar Facebookpagina bezwaar tegen dat Vuijsje zelf – dus niet het romanpersonage, maar de bedenker ervan – de Anton de Komlezing zou houden in het Verzetsmuseum.
Door voorbij te gaan aan de context waarbinnen Vuijsje zijn personage opvoerde, namelijk een roman, bewandelde Bergman precies dezelfde route als de pro-Trump-demonstranten die een Shakespeare-uitvoering ontwrichtten. Beide hebben ze geen boodschap aan de context. Ze hebben geen boodschap aan de afspraak dat het theater en de roman dienen als safe spaces waarin alle gedachten vrij zijn. Wat de situatie nog pijnlijker maakt, is dat veel makers die deur zoals gezegd zelf openzetten.
Regisseur Ola Mafaalani nodigde, toen ze in 2015 tijdens het Nederlands Theater Festival de Staat van het Theater uitsprak, honderd vluchtelingen uit om het podium van de Amsterdamse Stadsschouwburg met haar te delen. In haar toespraak riep ze makers op invloed uit te oefenen op de wereld, buiten de muren van het theater. Ze citeerde de scenarioschrijver van Borgen, Adam Price, die ooit tegen haar had gezegd: ‘De ellende is dat de mensen met visioenen, zoals kunstenaars, geen macht willen. Maar macht moet je willen, want zonder macht geen invloed.’
Theater wordt zo gereduceerd tot een politiek pressiemiddel. Wie begaan is met het lot van de honderd vluchtelingen die naast Mafaalani op het podium stonden, zal verleid worden te denken dat dat pressiemiddel hoog nodig is. In haar ijver iets goeds te doen voor de samenleving maakt ze van het podium, een ruimte die ik beschouw als een amoreel laboratorium, een morele arena waar politiek bedreven moet worden. Mafaalani staat niet alleen. Het is een teken van deze tijd dat alles nut moet hebben. In haar toespraak hekelde ze terecht het feit dat kunst afgerekend wordt op bezoekersaantallen en verkoopcijfers. Maar in haar verzet tegen dat platte marketingdenken, maakt ze de fout politiek engagement voor te dragen als maatschappelijk nut.
Makers, programmeurs en producenten vallen over elkaar heen om te verklaren hoe geëngageerd en politiek relevant hun voorstellingen zijn. Terwijl het nut van kunst nu net is dat ze nutteloos is. Of laat ik zeggen: dat ze nutteloos zou moeten zijn. Wie de afgelopen jaren door de brochure van het Holland Festival bladerde, zou haast tot een heel andere conclusie komen. Makers, programmeurs en producenten vallen over elkaar heen om te verklaren hoe geëngageerd en politiek relevant hun voorstellingen zijn. Ook recensenten voeren maatschappelijke relevantie op als maatstaf voor de kwaliteit van een theatervoorstellingen. Ze komen daarmee tegemoet aan de eisen van subsidiegevers, die voortdurend op zoek zijn naar diversiteit en maatschappelijk nut, om het geld dat naar de kunsten gaat politiek te kunnen verantwoorden. Als maker die zelf geen subsidie hoeft aan te vragen, weet ik hoe verleidelijk het is om ook in een interview te vertellen over je maatschappelijke betrokkenheid. Dat, of een autobiografische onthulling, zorgt er nu eenmaal voor dat journalisten een sappig verhaal kunnen opschrijven. In 2015 vertelde P.F. Thomése in de Wintertuin al hoe moeilijk het is om als schrijver een roman onder de aandacht van het publiek te brengen zonder aan die druk toe te geven.
Het laatste wat ik wil beweren, is dat schrijvers en theatermakers politiek geen stelling mogen nemen. Wie goed met woorden is, moet dat talent vooral aanwenden om de opiniepagina van de krant te vullen, of desnoods via Twitter van zich te laten horen. Ook zou ik nooit willen beweren dat makers zich niet mogen laten inspireren door wat zij ervaren als politiek relevante onderwerpen. Ik heb dat zelf vaak genoeg gedaan. Maar ik deed het nooit omdat ik de illusie of intentie had mijn publiek van iets te overtuigen. Ik deed het alleen omdat de actualiteit nu eenmaal een vruchtbare grondstof is voor mijn verhalen. Wie Caesar wil verkleden als Trump, Obama of Paulus de Boskabouter, moet zich vooral vrij voelen om dat binnen de muren van het theater te doen.
Ondertussen lopen ook buiten de muren van het theater en de kaften van de roman, feit en fictie steeds meer door elkaar heen. Ik heb het niet alleen over de Amerikaanse politiek. Wie zijn of haar Facebook-tijdlijn opent komt terecht in een lawine van politieke meningen en grappige filmpjes die bijna allemaal uit hun context zijn losgerukt.
Hoe verwarrend die vermenging van feit en fictie is, werd duidelijk toen Karin Amatmoekrim in de NRC een pleidooi hield voor een debat over culturele toe-eigening. Ze hing dat op aan een foto die ze gezien had van een bordje in een Amerikaanse taxi. Daarop stonden vier kindjes, allemaal met een andere huidskleur. Eronder stond de tekst: ‘We zijn allemaal gelijk. Of je nu zwart, bruin, geel of normaal bent.’ Wat Amatmoekrim niet wist, of vergat te vermelden, is dat dat bordje nooit in een taxi heeft gehangen. De foto was een grap, een gephotoshopte inzending voor een prijsvraag van een satirische website. Een foto gemaakt door iemand die haar gevoeligheid over het onderwerp diversiteit deelde. Op internet is die foto, losgezongen van haar context, een eigen leven gaan leiden.
Die vermenging van feit en fictie zien we voortdurend overal terug. Deze week nog schreef Peter Zantingh in NRC een groot stuk over het seksisme dat de baas van Uber zijn baan heeft gekost. Seksisme blijft niet langer onbestraft, schrijft Zantingh, om vervolgens het gedrag van de weeggestuurde CEO gelijk te stellen aan dat van Al Bundy, een personage uit de sitcom Maried With Children. Dat de één echt bestaat en met zijn gedrag echt mensen beschadigd heeft, terwijl de andere een fictief personage is, doet er in het betoog van Zantingh niet toe.
Feit en fictie zijn in het stuk volledig inwisselbaar geworden. Zoals we dat ook terugzien bij een website als Geenstijl, die zichzelf profileert als ongefundeerd, maar tegelijkertijd serieus wil worden genomen in het politieke debat.
Juist in dat verwarrende klimaat is het belangrijk dat er plekken zijn waar feit en fictie nog wel uit elkaar worden getrokken. Een gezonde samenleving zal onderscheid moeten blijven maken tussen feit en fictie. Journalisten voeren die strijd door nepnieuws te bestrijden. Volgens mij kan die strijd alleen gevoerd worden als er een plek is waar nep geen zonde is, maar een deugd. Een vrijstaat waar fictie ongestraft mag gedijen. Wie gevaarlijke gedachten en fantasieën geen eigen ruimte gunt, zal er vroeg of laat last van krijgen. Die ruimte bespelen, voeden en bewaken is de taak van de kunsten.
In mijn eigen theatervoorstellingen en columns voor VN beperk ik mij vaak tot autobiografische verhalen, en verwijs ik graag naar de actualiteit. Samen met Paulien Cornelisse heb ik acht jaar geleden Echt Gebeurd opgericht, een plat-form waar mensen uit het hoofd verhalen vertellen die ze zelf hebben meegemaakt. Maar hoezeer ik ook uitzie naar iedere aflevering van The Moth, het Amerikaanse storytelling-platform waar wij Echt Gebeurd van hebben afgekeken, en hoezeer ik ook geniet van iedere pagina die David Sedaris schrijft, dat is nooit omdat het waargebeurde verhalen zijn.
De schoonheid en de waarde van Echt Gebeurd zit hem niet in het waarheidsgehalte maar in hoe de verhalen verteld worden. We creëren voorwaarden waarin mensen nauwelijks na hoeven te denken over vorm en stijl. Op die manier ontstaat een heel eigen vorm die voor ons de verhalen extra kracht geeft. Voor Sedaris geldt hetzelfde. Dat het waar is wat hij schrijft is leuk, maar de kracht zit hem in zijn unieke stijl.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de populariteit van het autobiografische en van verwijzingen naar de actualiteit symptomen zijn van de benarde positie waarin echte fictie terecht is gekomen. Opgejaagd door het internet en politieke belangen zijn autobiografieën de veilige haven geworden voor wie de vrijheid wil voelen van kunst, zonder zich zorgen te maken over morele problemen die er helemaal niet zouden moeten zijn.
Niet voor niets merkte Lionel Shriver in Brisbane op dat als we gehoor geven aan de verwijten van culturele toe-eigening, er straks alleen nog maar plaats zal zijn voor autobiografische verhalen. Ik vrees dat ze gelijk heeft. Dat zou niet alleen een ongelofelijke verarming zijn voor ons allemaal. Het zou de opmaat beteken voor de gedachte dat we straks alleen nog verhalen mogen lezen over ons zelf. Laat dat nu net zijn waar alle fictie altijd al over ging. Kunst en fictie gaan altijd over onszelf.
Nina Simone, zong en leefde in een wereld die mijlen ver van de mijne staat. En toch heb ik bij ieder liedje het gevoel dat ze over mijn leven zingt. Niet omdat ik mij verbeeld te hebben meegemaakt wat zij heeft meegemaakt. Maar omdat ze haar ervaring heeft gebruikt om iets te maken wat ook voor mij toegankelijk is. Shakespeare schreef in Julius Ceasar over een beschaving die ver van de onze staat. Waar bovendien moreel veel op af te dingen was. Hij deed dat in een tijd die al even ver van de onze af staat, in een taal die niet de mijne is. En toch lijkt het alsof zijn verhalen over ons allemaal gaan.
Nina Simone en concert in Morlaix (Bretagne, Frankrijk), mei 1982. Beeld Wikimedia
Dat is nu net wat kunst tot zo iets bijzonders maakt. Kunst is een zwembad waarin we vrij en zonder gevolgen door onze gedachten, interesses, fantasieën, lusten en angsten kunnen zwemmen. Dat zwembad heeft altijd gelekt, maar de lekkage lijkt wel acuter dan ooit. Wie het lek wil dichten door kunst politiek relevant te maken, trekt zelf de stop eruit. Verhalenvertellers die zich in de periferie van de fictie bevinden, zullen er alles aan moeten doen om fictie te verdedigen.
Wie beweert dat kunst de wereld kan verbeteren onderschat wat kunst ons te bieden heeft. Kunst kan ons niet redden, kunst kán ons troosten, en ons verzoenen met het feit dat we niet te redden zijn.
Dit is de tekst van de Staat van het Verhaal die Micha Wertheim zaterdag 24 juni 2017 op uitnodiging van Wintertuin uit sprak tijdens het Nieuwe Types literaire festival in Arnhem. De lezing verscheen in deze vorm op de site van VN.